Mettre des Pierres autour des Idées. Paul Otlet, de Cité Mondiale en de modernistische stedenbouw in de jaren 1930

Thomas
Pearce

Archeologie van een denkbeeldig bouwwerk: Paul Otlets wereldstadutopie



Een alternatief voor het Atomium

Als een paal boven water staat het Atomium te blinken op de Heizel. Een bouwwerk is een onweerlegbaar feit, dat weinig discussie duldt. Onwrikbaar bezet het Atomium niet alleen de fysieke ruimte, maar ook de mentale ruimte van ons collectief nationaal geheugen. Men zou bijna vergeten dat het ook anders had kunnen lopen. Bijna.

In 1958 was immers niet iedereen tevreden met de plannen voor de wereldtentoonstelling. Le Corbusier had het bijvoorbeeld liever anders gezien. Het enfant terrible van het modernisme en wellicht de bekendste architect van de twintigste eeuw oogstte op de Heizel weliswaar succes met zijn visionaire Philips-paviljoen. Toch vond hij dat er iets ontbrak op de wereldtentoonstelling. Of beter: dat er iemand ontbrak. Die iemand was Paul Otlet. Al tijdens de voorbereidingen van Expo 58 had de architect zich bij de organisatie beklaagd over de afwezigheid van een hulde aan zijn overleden vriend. De Belgische architect Stanlislas Jasinski, een groot bewonderaar van Le Corbusier, dacht er niet anders over. Daarom ontwierp hij een alternatief voor het Atomium. Hij droeg het indrukwekkende bouwwerk op aan Otlet en doopte het ‘Mundaneum’. Maar wie was deze Otlet en wat was dit Mundaneum dat de architecten aan hem wouden opdragen?

 

Van kennissynthese tot wereldstad

Paul Otlet (1868-1944) was Brusselaar, universeel intellectueel en fulltime utopist. Zijn droom: een synthese van alle menselijke kennis. Reeds als jongeman begon hij te zoeken naar manieren om deze synthese mogelijk te maken. Zo ontwikkelde hij het idee van een universele bibliografie. Die moest het geheel van publicaties van alle tijden en plaatsen in kaart brengen en toegankelijk maken. Ambitieus? Zeker. Onrealistisch? Niet noodzakelijk. Het aantal publicaties wereldwijd was rond 1900 immers slechts een fractie van wat nu beschikbaar is. Otlet genoot dan ook de enthousiaste steun van zijn tijdgenoten. Eén van hen was Leopold II. De roemruchte Belgische koning stemde in met Otlets plan om op de Brusselse Kunstberg een soort wereldkenniscentrum te stichten.

Maar de omstandigheden zaten tegen. Eerst stierf Otlets beschermheer Leopold II. Vervolgens was er de verwoestende Eerste Wereldoorlog en de moeizame wederopbouw erna. Otlet verloor de moed echter niet. In tegendeel. Hoe onrealistischer de verwezenlijking van zijn droom werd, hoe grootser deze droom zelf leek te worden. Dus werd de wereldbibliografie in Otlets verbeelding uitgebreid met een wereldbibliotheek, een wereldmuseum (Mundaneum) en een werelduniversiteit. Samen zouden zij verzameld worden in Otlets ultieme fantasie: de wereldstad, die uiteindelijk zou bijdragen tot de realisering van de wereldvrede. Tot zijn dood bleef Otlet de bouw van deze wereldstad onvermoeid en halsstarrig verdedigen.

 

Het poetsdoekje van de historicus

Het lijkt een aandoenlijk verhaal. En precies op die manier duikt Otlet in de recente literatuur op: aandoenlijk. Een charmante oudere man met baard en bril, een beetje wereldvreemd, misschien zelfs lichtjes gaga, levend in de waanvoorstelling van zijn ideale stad. De term utopist werkt hier als ontmijner: het eenvoudige feit dat geen steen van Mundaneum noch Wereldstad ooit werd gelegd doet ons besluiten dat de gehele idee irrelevant of toch tenminste oninteressant is. En zo is Otlet meteen historisch onschadelijk gemaakt. Maar laten we onze historische bril, misschien al te zeer bewasemd door de literaire aantrekkingskracht van het falen, eens schoonwrijven. Het poetsdoekje hiervoor heet archiefonderzoek. Het is een werk van lange adem, van boemeltreinen en stoflongen, maar het loont.

Otlet verschijnt dan plotseling als een bijzonder rijk historisch figuur. Een figuur die tijdens zijn leven overduidelijk buitengewoon gereputeerd was. In het bijzonder bij architecten genoot hij veel aanzien. De kringen waarbinnen Otlet zich bewoog waren dan ook niet min: Henry Vandevelde ontwierp zijn huis in Elsene, bij Victor Horta ging wel eens op de koffie en Le Corbusier rekende hem tot zijn goede vrienden. Het lijkt alsof hij bij deze architecten door zijn reputatie als universeel intellectueel de status van theoreticus wist te verwerven. Aan vrijwilligers voor het vormgeven van zijn wereldstad schoot het hem dan ook niet te kort. Een speurtocht door de Belgische architectuurarchieven heen op zoek naar sporen van deze wereldstad is hierdoor ook een rit doorheen de architectuurgeschiedenis van de eerste helft van de twintigste eeuw.

En in deze geschiedenis lijkt zich een merkwaardig patroon af te tekenen: hoe onwaarschijnlijker de verwerkelijking van de wereldstad werd, hoe gretiger architecten in de rij stonden om haar gestalte te geven. De jaren dertig werden gekenmerkt door een aanslepende economische crisis en toenemende internationale onrust - niet bepaald een gunstig klimaat voor een project als dat van Otlet. Desondanks was het een bijzonder productieve architecturale periode. Een avant-garde van modernistische architecten (onder hen Le Corbusier, Victor Bourgeois, Huib Hoste en Raphael Verwilghen) ontwierp toen talloze bijzonder knappe wereldsteden voor verschillende locaties in België.

 

Een middelvinger naar de Linkeroever

Een mooi voorbeeld van deze bedrijvigheid is de Antwerpse Linkeroever. Deze was tot in de jaren dertig niet meer dan polderland, ‘een stedenbouwkundige woestijn’, in de woorden van Otlet, ‘op minder dan vijfhonderd meter van het stadhuis’. Toen in 1932 een wedstrijd werd uitgeschreven voor de urbanisatie van dit gebied, stond het resultaat al op voorhand vast: het zou gaan om een eenvoudige verkaveling van de Linkeroever, gericht op winst en woonst en zonder doordacht stedenbouwkundig concept. Deze situatie verklaart het ogenschijnlijk absurde voorstel van een groot aantal deelnemers aan de wedstrijd: op de Linkeroever moest niets minder dan de wereldstad gebouwd worden! De wereldstad was een statement, een provocatie. Ze was een middelvinger naar een bekrompen visie op stedenbouw en architectuur die in België de overhand voerde.

De term utopie verschijnt hier niet meer als ontmijnend, maar als ondermijnend. Ze herwint de originele maatschappijkritische betekenis die haar bedenker Thomas Morus haar meegaf. En precies daar ligt haar historische relevantie. Wie vandaag een wandelingetje waagt over de kale Kunstberg of de troosteloze Linkeroever kan moeilijk ontkennen dat de vraag naar historische alternatieven een leerrijke denkoefening is. En dat hoewel het Mundaneum en de wereldstad nooit een bouwwerk en daardoor nooit een feit werden. Op de Expo in 1958 miste Otlet zijn laatste kans en viel door de mazen van het Belgische collectieve geheugen. Le Corbusiers poging om er ode te brengen aan zijn vriend, die hij toen al als ‘vergeten voorloper’ klasseerde, faalden. ‘Maar ik weet’, zo schreef hij in een brief aan de organisatoren van de Expo, ‘dat Paul Otlet in zijn eigen land maar slecht begrepen werd.’

Download scriptie (9.71 MB)
Universiteit of Hogeschool
KU Leuven
Thesis jaar
2007