Toekomstpersepectief en studiemotivatie bij autochtone en allochtone leerlingen in het zesde leerjaar en in het tweede middelbaar

Sarah
Verlinden

Is het verschil in studiekeuze bij autochtonen en allochtonen het gevolg van een echte keuze?
 
 
Hoe kunnen we zorgen voor meer diversiteit in het hoger onderwijs? Waarom zitten er zo weinig allochtonen in het hoger onderwijs in vergelijking met het aandeel allochtonen in de maatschappij? Deze vragen houden heel wat scholen, ouders, onderzoekers en beleidsmensen bezig. Om hierop een antwoord te vinden, wordt vaak gekeken naar de studiekeuze van leerlingen op het einde van het zesde middelbaar. Hierbij worden echter enkele scharniermomenten in de schoolloopbaan over het hoofd gezien. Op het einde van het zesde leerjaar maken leerlingen ook een belangrijke keuze die mee de verdere schoolloopbaan bepaalt. Bovendien moet er zeker ook rekening gehouden worden met de overgang van de eerste graad naar de tweede graad. Tussen het tweede en het derde middelbaar is er namelijk een watervaleffect. Dit wil zeggen dat leerlingen overschakelen van een meer prestigieuze naar een minder prestigieuze onderwijsvorm (De Corte et al., 2004). Daarom is het dus interessant om zowel de studiekeuze van leerlingen uit het zesde leerjaar als deze van leerlingen uit het tweede middelbaar te onderzoeken. 
 
Een complexe keuze
 
Het kiezen van een studierichting is vaak niet simpel en heel wat factoren kunnen hier een invloed op hebben. Zo zijn er leerlingen die van thuis uit alle mogelijkheden en begeleiding krijgen, terwijl andere leerlingen alles op eigen houtje moeten doen. Sommige kinderen denken hun toekomst zelf te kunnen bepalen. Ze geloven bijvoorbeeld dat ze zelf een invloed hebben op de studierichting die ze volgen en op het beroep dat ze later zullen uitoefenen. Anderen denken dan weer dat hun toekomst door anderen of door het lot bepaald wordt.
Vaak is er ook een samenspel van verschillende factoren die een invloed hebben op de studiekeuze. Volgens de verwachtingwaardetheorie zou motivatie bijvoorbeeld een factor zijn die samen met iemands capaciteiten een invloed heeft op de studieresultaten die men behaalt. Iemands prestatieniveau zou te berekenen zijn door de motivatie van deze persoon te vermenigvuldigen met diens capaciteiten (Lens & Depreeuw, 1998). Een voorbeeld van deze capaciteiten is de taal die leerlingen thuis met hun ouders spreken. Hierin ligt een mogelijke verklaring waarom er problemen kunnen zijn in het onderwijs in Vlaanderen als leerlingen thuis geen of weinig Nederlands spreken. Als je geen of weinig capaciteiten hebt (hier dus, als je het Nederlands niet goed beheerst), zal je prestatieniveau laag liggen, ook al ben je gemotiveerd.
De etniciteit van leerlingen hangt ook voor een gedeelte samen met hun sociaal economische status (SES). In de proefgroep van het LOSO-onderzoek (Lacante, Almaci, Van Esbroeck, Lens, & De Metsenaere, 2007) die uit ongeveer 6400 leerlingen bestaat, zitten er bijvoorbeeld meer autochtonen en minder allochtonen naarmate de SES stijgt. De meeste allochtone leerlingen hebben dus een lage SES, terwijl de meeste autochtone leerlingen een hoge SES hebben.
 
In het onderzoek dat hieronder besproken wordt, wordt er een onderscheid gemaakt tussen de onderzochte leerlingen door gebruik te maken van de volgende categorieën: geslacht (jongen of meisje), leerjaar (zesde leerjaar of tweede middelbaar), etniciteit (allochtoon, buurland of autochtoon), SES (laag, midden of hoog), en de taal van de ouders (beide ouders spreken Nederlands of minstens één ouder spreekt geen Nederlands).
 
Studiekeuze onder de loep
 
Meer dan tweehonderd leerlingen uit het zesde leerjaar en het tweede middelbaar in Mechelen en in Hasselt hebben deelgenomen aan een onderzoek over de studiekeuze. De leerlingen hebben vijf vragenlijsten ingevuld die onder andere hun studiekeuze, hun toekomstperspectief en hun studiemotivatie onder de loep namen. Opvallend in dit onderzoek was dat de mate waarin de leerlingen hun best willen doen voor school en de wijze waarop ze naar de toekomst kijken, niet bepalen welke studiekeuze ze maken. Wel bleken er andere elementen te zijn die een invloed hebben op de keuze van een studierichting. De autochtone leerlingen in dit onderzoek vonden het bijvoorbeeld belangrijker dan de allochtone leerlingen om een studierichting te volgen die aansluit bij wat ze kunnen. Er zijn ook verschillen tussen leerlingen waarvan beide ouders Nederlands spreken en leerlingen waarvan minstens één ouder Nederlands spreekt. Leerlingen waarvan beide ouders Nederlands spreken, hechten er bijvoorbeeld het meeste belang aan om een studierichting te volgen die het CLB aangeraden heeft.
 
Verder bleek ook uit het onderzoek dat de meeste leerlingen na het middelbaar verder willen studeren in plaats van te gaan werken. De redenen waarom ze dit willen doen, verschillen sterk van leerling tot leerling. Als we bijvoorbeeld kijken naar geslacht, dan zien we dat jongens, meer dan meisjes, belang hechten aan de kans op een hoger loon bij hun keuze om verder te studeren. Jongens hopen ook meer dan meisjes dat ze later een grotere kans op werk hebben wanneer ze na het middelbaar zouden verder studeren. We zien ook verschillen tussen de leerlingen naargelang hun SES. Leerlingen uit de laagste SES-groep en leerlingen uit de middelste SES-groep vinden de grotere kans op werk die ze denken te hebben als ze na het middelbaar verder studeren, belangrijker bij hun keuze om verder te studeren dan leerlingen uit de hoogste SES-groep. 
 
Een ECHTE keuze?


Het kiezen van de juiste studierichting is dus een complex gegeven dat beïnvloed wordt door een heleboel factoren waarvan er in dit artikel slechts enkele opgesomd worden. Vaak wordt een studiekeuze gemaakt zonder te beseffen welke factoren ervoor zorgen dat deze studierichting gekozen wordt en niet een andere. Dit onderzoek is een eerste aanzet om ons hiervan bewust te worden. Op deze manier kunnen we van de studiekeuze een ECHTE studiekeuze maken en kunnen we manieren vinden om allochtone leerlingen aan te moedigen om na het middelbaar verder te studeren.

Download scriptie (3.57 MB)
Universiteit of Hogeschool
KU Leuven
Thesis jaar
2007