De metissen van Belgisch-Congo

Emma
Van Hooste

“Op straat vermijdt men te spreken met een mulat, zooals het ook gaat voor een zwarte. Hij moet in de inlandsche wijk wonen en verblijven, en in alle openbare plaatsen is hij niet meer dan een inlander.” (Van Der Schueren, 1946, p 341)

Dit is een voorbeeld van hoe men tijdens de Belgische koloniale periode dacht over kinderen van gemengde afkomst, hier “mulat” genoemd. Deze kinderen, vandaag aangeduid met het neutralere metis, hebben doorgaans een witte Europese vader en een Afrikaanse moeder. Ze waren meestal het resultaat van relaties gekenmerkt door ongelijkheid op basis van gender en huidskleur. Metissen waren tegelijkertijd een logisch resultaat van de koloniale staat en een bedreiging hiervoor. Door hun dubbele afkomst pasten ze niet in het koloniale systeem dat gebaseerd was op een raciale verdeling. Hierbij waren zwarten minderwaardig aan witten. Dit paste in het zogenoemde “beschavingsdiscours” dat stelde dat de witten de morele verplichting hadden naar Afrika te gaan om daar de zwarten te “beschaven”.

“Le problème des mulâtres”

Voor mijn thesis ben ik in de Afrika-archieven van de Belgische staat gedoken op zoek naar bronnen over metissen. De meeste documenten over metissen in de archieven vallen onder de noemer “le problème des mulâtres” of het “mulattenprobleem”. Het is duidelijk dat de metissen een moeilijke positie innamen in de kolonie. Zowel in Belgisch-Congo als in België waren er heel wat verschillende meningen over hun aanwezigheid.

Er waren ruwweg drie verschillende manieren waarop koloniale staten omgingen met hun metissen. De eerste manier focust op de Europese roots van de kinderen en wil hen dezelfde opvoeding geven als Europese kinderen. De tweede optie legt de nadruk op het Afrikaanse karakter van de metissen en gaat ervan uit dat ze nooit “blank” en “beschaafd” genoeg zullen zijn om een deel uit te maken van de Europese samenleving. De derde en laatste manier ziet metissen als te verschillend van zowel Europeanen als Afrikanen en wil een aparte categorie voor hen.

Te wit, te zwart

Aan de hand van archiefmateriaal en andere primaire bronnen heb ik de positie van metissen in Belgisch-Congo onderzocht. Hierbij heb ik gefocust op hoe ze gecategoriseerd en behandeld werden. Deze twee zaken zijn sterk met elkaar verbonden want de manier waarop metissen gezien werden, bepaalde hoe ze behandeld werden.

De Belgische koloniale staat heeft haar visie over metissen doorheen de jaren verschillende keren veranderd. Afhankelijk van wie de bevoegde minister was en wat de buurlanden beslisten, veranderde België van mening. Dit toont nog maar eens aan dat het “mulattenprobleem” niet zomaar op te lossen was.

Tijdens mijn archiefonderzoek vielen mij enkele zaken op die belangrijk waren voor de besluitneming rond metissen. Dit waren gebeurtenissen of aspecten van het koloniale leven die in vele discussies over metissen aan bod kwamen. In mijn thesis ben ik dieper ingegaan op vier van deze zaken. Op deze manier heb ik geprobeerd een analyse te maken van de categorisatie en behandeling van metissen in Belgisch-Congo.

Gender

Een eerste aspect bleek het verschil te zijn tussen de behandeling van vrouwen en mannen in de kolonie. De gold zowel voor de ouders van de metissen als voor de kinderen zelf. Zoals eerder al aangehaald, waren veel van de interraciale relaties in de kolonie gekenmerkt door raciale ongelijkheid en seksuele uitbuiting. Daarnaast was er ook nog sprake van gender ongelijkheid. De moeders van metissen, in contact met witte Europese mannen, hadden te maken met een dubbele discriminatie. Ze werden gezien als verleidsters van de kolonialen.

Daarnaast was er ook een groot verschil in hoe de metis meisjes en jongens behandeld werden. De meisjes kregen als dochters van “koloniale verleidsters” een stempel. Ze werden gezien als lustobjecten.

Commissies en organisaties

Het “mulattenprobleem” trok de aandacht van heel wat verschillende actoren. Veel mensen, gaande van politici over religieuze leiders tot leden van liefdadigheidsorganisaties, hadden een mening over de aanwezigheid van metissen. In speciale commissies, opgericht door de regering, werd de zaak besproken. Dit leidde tot hevige discussies, maar nooit tot het nemen van doortastende beslissingen. Daarnaast waren er ook talloze organisaties die zich het lot van metissen aantrokken of die een bepaalde behandeling voor hen promootten.

Invloed op het koloniale systeem

Metissen hadden een invloed op de raciaal ongelijke koloniale samenleving. Het doel van de koloniale staat was dan ook om hun invloed zoveel mogelijk te beperken. Tijdens de commissies werden er voor verschillende aspecten van het sociale leven aparte beslissingen genomen voor metissen. Enkele van deze aspecten waren onderwijs, gezondheidszorg en openbaar vervoer. Er werd beslist hoe metissen zich dienden te gedragen en hoe ze moesten worden behandeld door de overheid.

Metissen en évolués

Het laatste opvallende feit uit de archieven dat ik onderzocht heb, is de link tussen metissen en évolués. Congolezen konden vanaf de jaren 1950 het statuut van évolué verkrijgen wanneer ze konden aantonen een “hogere beschaving” bereikt te hebben. Dit hield onder meer in dat ze de Belgische cultuur hadden overgenomen en een goede kennis van het Frans hadden. Ze namen dus net als metissen een positie tussen de witten en zwarten in in de kolonie. Tijdens de discussies over de positie van metissen werd dan ook snel de link met het statuut van évolué gelegd.

Conclusie

De positie van metissen in Belgisch-Congo was een hot topic. Hun aanwezigheid veroorzaakte een gevaar voor de voortzetting van Belgisch-Congo. De wetgeving rond metissen veranderde voortdurend in een zoektocht naar de beste manier om met de gemengde bevolking om te gaan. Verschillende actoren bemoeiden zich met het lot van de metissen. Beslissingen in andere kolonies die met hetzelfde “mulattenprobleem” kampten, hadden hun invloed in Belgisch-Congo. Een categorisatie op basis van “ras” of huidskleur zoals het Belgisch bewind gewend was in Belgisch-Congo, was niet mogelijk voor metissen. Hierdoor werd er vooral gefocust op hun zogenaamde “social standing”. Metissen die erkend waren door hun witte ouder genoten over het algemeen meer voordelen en werden beschouwd als “semi-witten”. De kinderen wiens witte ouder, meestal de vader, niks met hen te maken wou hebben, kregen geen speciale aandacht en werden nagenoeg genegeerd.

Download scriptie (773.04 KB)
Universiteit of Hogeschool
Universiteit Gent
Thesis jaar
2020
Promotor(en)
dr. Gillian Mathys, Prof. dr. Michael Meeuwis