Cultureel erfgoed in gevaar: een eeuwenoud probleem

Mika
Camps

Foto van een archeologische site20 januari 2017, aanhangers van I.S. vernielen het eeuwenoude Romeinse Theater in Palmyra, Syrië. De beelden gaan de wereld rond, de verontwaardiging na de zoveelste barbaarse destructie is groot. Het fenomeen is nochtans niet nieuw: cultureel erfgoed is al sinds het begin der tijden het slachtoffer van gewapende conflicten, zij het als collateral damage of als specifiek doelwit. Over de precieze waarde van de historische sites kan gediscussieerd worden, maar dat ze beschermd moeten worden, daar is iedereen het over eens.

Juridische bescherming

“Bestaat er dan geen bescherming?” denkt U misschien na het zien van de zoveelste verwoeste tempel. Het antwoord is positief maar vereist nuance. Waar erfgoed vroeger aanzien werd als oorlogsbuit, is er in de 20ste eeuw, en vooral in de nasleep van Wereldoorlog II, een grote stap voorwaarts gezet. Vandaag wordt cultureel erfgoed in oorlogstijd beschermd door een verdrag dat in 1954 werd aangenomen door UNESCO: het Cultuurgoederenverdrag. Deze conventie verbiedt onder meer het aanvallen van cultureel erfgoed en het gebruik van dergelijke sites voor militaire doeleinden. Toch merken we dat de vernieling van cultureel erfgoed niet bepaald is afgenomen sinds 1954. Waarom lijkt die bescherming dan helemaal niet te werken?

Problemen

Een van de voornaamste redenen waarom de bescherming niet effectief is, is omdat het Cultuurgoederenverdrag een aantal zwaktes kent. Zo is er bijvoorbeeld voorzien in een uitzondering op het verbod om cultureel erfgoed aan te vallen: wanneer de ‘militaire noodzaak’ – een term die nergens gedefinieerd wordt – dit vereist, mogen de sites toch getarget worden. Deze onnauwkeurige uitzondering zorgt natuurlijk voor bijzonder veel speelruimte voor partijen in een conflict om hinderlijk erfgoed toch te vernielen.

Een andere grote zwakte van de conventie is haar sanctieregeling, die zeer vaag en algemeen is. Het vrijblijvend karakter van de bepaling heeft er voor gezorgd dat er geen enkele lidstaat wetgeving heeft aangenomen die gebaseerd is op dit verdrag, waardoor uiteindelijk teruggevallen wordt op al bestaande nationale strafwetgeving. Het nut van het sanctieregime van het Cultuurgoederenverdrag wordt dan ook terecht in vraag gesteld.

UNESCO was zich bewust van deze problemen en nam daarom in 1999 een protocol bij het verdrag aan. Dit protocol – een soort addendum – bevat een betere sanctieregeling en beperkt de uitzonderingsmogelijkheid aanzienlijk, een hele verbetering dus. Het nieuwe instrument heeft echter te lijden onder een gebrek aan ratificaties, veel staten vinden het te verregaand en weigeren het dus te ondertekenen. Zolang dit het geval is, blijft het gebrekkige en gedateerde Cultuurgoederenverdrag het belangrijkste beschermingsinstrument, met alle gevolgen van dien.

Oplossingen

Hoe kan de bescherming van cultureel erfgoed nu verbeterd worden? Een aantal kortetermijnoplossingen zijn denkbaar. Een eerste is evident: ervoor zorgen dat meer staten het protocol van 1999 ratificeren. Dit zou bereikt kunnen worden door politieke druk te genereren; veel mensen hebben nog nooit gehoord van het Cultuurgoederenverdrag of het protocol en er is dan ook niet meteen een incentive voor overheden om er partij bij te worden. Een campagne zou dit bekendheidsprobleem kunnen aanpakken en zorgen voor een groter maatschappelijk bewustzijn. Als mensen geconfronteerd worden met het feit dat hun regering het niet nodig acht het verdrag of protocol te ratificeren, kan de publieke opinie macht uitoefenen om dit moeilijk te verdedigen standpunt te kelderen.

Een andere concrete verbeteringsmogelijkheid is om inspiratie te halen uit MINUSMA, de vredesoperatie die de VN Veiligheidsraad in 2013 naar Mali zond tijdens de burgeroorlog. Daarbij werd voor het eerst ook aandacht besteed aan de bescherming van cultureel erfgoed door een clausule in die zin toe te voegen aan het mandaat van de militairen die ter plaatse werden gestuurd. Het goede werk dat in het Afrikaanse land nog steeds geleverd wordt door MINUSMA kan als voorbeeld dienen voor toekomstige vredesmissies. Op die manier krijgt de zorg voor erfgoed een prominentere plaats in conflicten.

Ten slotte kan er gekeken worden naar de recente rechtspraak van het Internationaal Strafhof in Den Haag. In 2016 heeft dit tribunaal voor het eerst in de geschiedenis iemand veroordeeld louter voor het vernielen van cultureel erfgoed (in vorige vonnissen werd het misdrijf telkens gecombineerd met andere zaken zoals moord en foltering). Het betreft dus een historische uitspraak die de bescherming van cultureel erfgoed zeer ten goede komt en bovendien het Internationaal Strafhof naar voren schuift als de meest geschikte plek om de erfgoedverdragen af te dwingen. Het enige probleem met deze stelling is dat enkel onderdanen van landen die de rechtsmacht van het Hof aanvaard hebben ervoor kunnen worden vervolgd. Bepaalde belangrijke landen als de VS, Rusland en Syrië hebben dat echter niet gedaan, waardoor deze oplossing aan waarde inboet. De enige manier om ook onderdanen van die landen voor het Hof te krijgen is door de doorverwijzing van een bepaalde situatie naar het tribunaal door de VN Veiligheidsraad. Ook dit is echter lastig omdat de permanente leden van de Raad (VS, Rusland, Frankrijk, Verenigd Koninkrijk en China) wellicht nooit akkoord zullen gaan om conflicten waarin zij zelf belangen hebben, zoals dat in Syrië, door te sturen naar een rechtbank en aldus hun eigen militairen aan potentiële vervolging bloot te stellen. Het is dus belangrijk om in te zetten op de aanvaarding van de rechtsmacht van het Hof, zodat deze op het historisch precedent kan verder bouwen.

Conclusie

De bescherming van cultureel erfgoed is een complexe taak, zeker wanneer groepen als I.S. het bewust gaan aanvallen. Daar is geen enkele wet of rechtbank tegen opgewassen. Toch zijn er een aantal mogelijkheden om de gebreken van het Cultuurgoederenverdrag op te vangen. Ratificatie van het protocol, een ruimer mandaat voor vredesmissies en aanvaarding van de rechtsmacht van het Internationaal Strafhof kunnen elk op hun manier bijdragen aan een betere bescherming. Een bescherming die ook broodnodig is voor post-conflict heropbouw en stabilisatie, niet alleen om een gedeelde cultuur en geschiedenis te kunnen blijven koesteren maar ook om een zeker economische potentieel te behouden. Zonder die elementen wordt het bereiken van duurzame vrede namelijk een stuk utopischer. En laat een gebrek aan vrede nu net de grootste bedreiging voor cultureel erfgoed zijn.

Download scriptie (1.24 MB)
Universiteit of Hogeschool
Universiteit Gent
Thesis jaar
2018
Promotor(en)
Prof. Dr. An Cliquet