Massa- en dieptebepaling van metalen restanten van WO I met niet-invasieve bodemsensoren

Marthe
Smetryns

UGent scant ondergrond Westhoek op zoek naar munitie en loopgraven
Duizend bommen en granaten

De Universiteit Gent bracht met een geavanceerde scanner de ondergrond in kaart van slagvelden tijdens de Eerste Wereldoorlog. Resultaat? Tot wel 420 stukken metaal per hectare, allemaal niet dieper dan 1 meter onder de grond.

Het is iets wat elke landbouwer in de Westhoek weleens overkomt: bij het omploegen van de bodem komen granaten uit de Eerste Wereldoorlog aan de oppervlakte te liggen. Niemand kijkt er nog van op, de obussen lijken hun moordend karakter verloren te hebben. Het zijn slechts attributen geworden in het landschap, hinderlijk als stenen. Maar af en toe loopt het mis. Dan ontwaakt het mechanisme en ontploft het kruit alsnog. Gevolg: 358 doden en een veelvoud aan gewonden sinds het einde van de oorlog.

De kracht van een bodemsensor
Door met een bodemsensor een veld in de vroegere frontzone te scannen, krijg je een beeld van wat zich onder het oppervlak bevindt. Maar het is niet eenvoudig om op zo’n beeld de achtergebleven granaten aan te duiden. Dit nieuwe onderzoek van de UGent ging daar dieper op in.

De universiteit doet sinds een aantal jaar onderzoek met een elektromagnetische inductie-sensor (EMI-sensor). Door een elektromagnetisch veld uit te zenden registreert de sensor zowel de elektrische als de magnetische eigenschappen van de ondergrond. Doordat de sensor in staat is om sporen van menselijke activiteit in de bodem terug te vinden, wordt hij vaak ingezet bij het opsporen van archeologische restanten. Dit gebeurde onder meer bij de recente ontdekkingen in Stonehenge.

In de Westhoek wordt op dezelfde wijze de frontzone rond Ieper afgescand. Wat blijkt? De sporen van de Groote Oorlog zijn nog lang niet verdwenen. In de bodem, soms slechts enkele centimeters diep, bevinden zich nog steeds resten van loopgraven, mijnengangen en verschansingen. Met daartussen ontelbare granaten.

Een metalen voorwerp, zoals een gietijzeren granaat, contrasteert sterk met de bodem. Door een samenspel van afwisselende elektrische en magnetische velden vertonen de metingen boven het metaal een duidelijke afwijking. Zo kunnen begraven metalen voorwerpen gelokaliseerd worden vanop het bodemoppervlak.

Dit onderzoek gaat een stap verder en schat via een model ook de diepte en de massa van de voorwerpen in. Zo wordt er een onderscheid gemaakt tussen de signalen van bijvoorbeeld een ondiep gelegen verloren hoefijzer en een 40 kilogram zware, dieper gelegen granaat.

Het veld op
In de praktijk gaat het er zo aan toe: de EMI-sensor wordt aan een quad bevestigd en in parallelle lijnen over het studiegebied heen en weer getrokken. Ondertussen slaat de sensor elk achtste van een seconde nieuwe gegevens op. Op die manier krijg je gebiedsdekkende metingen die een beeld van de ondergrond opleveren. Om dit beeld met de werkelijkheid te vergelijken werden een aantal al dan niet ontplofte granaten opgegraven. Op basis van deze informatie werd het diepte- en massamodel opgesteld.

Tijdens de opgravingen werden tientallen exemplaren niet-ontplofte munitie ontdekt: van kisten gevuld met handgranaten tot chemische gasgranaten en schrapnelgranaten. Op een landbouwveld dat in het centrum van zware beschietingen lag, bevonden zich volgens het opgestelde model nog zo’n 420 stukken metaal per hectare, en dat allemaal niet dieper dan 1 meter onder de grond. Velden die aan de rand van de frontzone lagen bevatten de helft minder metaal. Verder bleken landbouwgebieden die regelmatig geploegd werden minder restanten te bevatten dan velden die sinds de oorlog ongestoord werden gelaten.

Het vriest obussen uit de grond
Zelfs 100 jaar na het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog blijven obussen dagelijkse kost voor de inwoners van de vroegere frontzone. Hoe dat komt? Eerst en vooral was er het enorme aantal granaten dat tijdens de oorlog werd afgevuurd. Om een idee te krijgen: vlak voor de Derde Slag om Ieper in 1917 werden al vier miljoen granaten afgevuurd in twee weken tijd, en dat enkel door de Britten. Maar niet al die granaten ontploften. Sommige zonken weg in de modder, bij andere faalde het ontstekingsmechanisme. Naar verluidt ontplofte 10 tot 15 procent van de afgevuurde granaten niet, goed voor honderdduizenden actieve oorlogstuigen in Vlaamse bodem.

Een tweede reden waarom men nog steeds obussen vindt, ligt in het heden: door de ontwikkeling van zwaardere tractoren gaan landbouwers steeds dieper ploegen en bereiken ze de dieper gelegen granaten. Bovendien wordt veel landbouwgrond langzaamaan bebouwd. Bij die werkzaamheden worden vrij diep funderingen uitgegraven. En er is nog een natuurlijke oorzaak: door de vorst stijgen de granaten. In de Westhoek vriest het dus geen stenen maar obussen uit de grond.

Granaten: schering en inslag
Wat moet een landbouwer doen als hij gevaarlijke munitie op zijn veld aantreft? Hij waarschuwt de politie, die de Belgische ontmijningsdienst DOVO uitstuurt. Die haalt de munitie op en laat ze op zijn domein in Poelkapelle gecontroleerd ontploffen of ontmantelen.

Maar het loopt helaas niet altijd volgens plan. De achtergebleven granaten hebben al veel slachtoffers geëist. De eerste dode viel slechts 1 dag na de Wapenstilstand op 11 november 1918, de laatste viel vorig jaar in 2014. In totaal zijn naar schatting 358 mensen omgekomen door deze munitie en een nog groter aantal werd ernstig gewond. Elk jaar haalt DOVO nog tot 250 ton niet-ontplofte munitie op. Vlak na de oorlog dacht men dat het bergen van de munitie een kwestie van maanden zou zijn, bijna 100 jaar later is duidelijk dat de klus nog lang niet  geklaard is. 

Download scriptie (5.13 MB)
Universiteit of Hogeschool
Universiteit Gent
Thesis jaar
2015