Episodes of urban activism. From civil disobedience to architectural practice

Elise
Candry

Van burgerlijke ongehoorzaamheid tot ontwerppraktijk
Brusselse inwoners maken de stad

Een self-made park aanleggen op een braakliggend terrein. Feestjes organiseren op het dak van een oud parkeergebouw. Guerilla acties op promblematische mobiliteitsknopen. Protest picknicks voor een autovrij stadscentrum. Nachtelijke artistieke interventies met afvalhout. En nog veel meer. Steeds meer verrijzen dergelijke spontane acties in de stedelijke ruimte. Stedelingen lijken de behoefte te voelen om zelf het heft in handen te nemen. Dat doen ze bovendien verdomd goed. Gebrek aan tijd en middelen wordt gecompenseerd door een overvloed aan energie, creativiteit en solidariteit. Enerzijds reflecteren ze enthousiasme, anderzijds een scherpe kritiek op de hedendaags stad.  

Hoe publiek is publieke ruimte?

Deze resem aan bottom-up initiatieven roept een kritische houding op tegenover onze huidige stadsomgeving en haar publieke ruimte. Doorheen de geschiedenis zijn parken, pleinen en straten steeds aanzien als de belichaming van de publieke ruimte. Deze plekken voorzien opportuniteiten voor collectivisering, maar ook voor protest. Ze vormen hierdoor een soort barometer die de sociale en politieke cultuur van zijn tijd reflecteert. Nu kunnen we ons afvragen welke realiteit deze barometer voor onze huidige westerse samenleving reflecteert. De publieke ruimte wordt vandaag steeds meer gekarakteriseerd door een sterke mate aan privatisering en commercialisering, wat vaak gepaard gaat met sociale uitsluiting van minderheidsgroepen. Hierdoor dreigen we uiteen te vallen in een samenleving waar alles een commerce is, waar mensen toegelaten worden op basis van de inhoud van hun portefeuille, en niet vanuit een sociaal engagement. Waarlijk democratische plekken dreigen dus – helaas – een zeldzame soort te worden.  

Maak je eigen stad

Wie zich uitgesloten voelt uit dit systeem, of wie er zich niet meer door voldaan voelt, gaat dus op zoek naar alternatieven. Stedelingen over de hele wereld lijken de nood te voelen de stedelijke ruimte in vraag te stellen. Vanuit het motto “Als de overheid het niet doet, dan doen het wel zelf wel” winnen sinds de jaren zeventig bottom-up praktijken aan belang. Deze kunnen begrepen worden binnen de notie van ‘the right to the city’, die in 1968 werd bedacht door de Franse socioloog Henri Lefebrvre, die dit zag als recht om de stad te maken als een collectief (kunst)werk.[1] Dit stedelijk activisme wordt binnen de masterpaper gelinkt aan het thema van de ‘commons’, een notie die we vandaag helaas niet meer goed begrijpen. Zoals Lieven de Cauter het bondig verwoord heeft, zijn de commons “datgene wat behoort tot niemand en daardoor tot iedereen, of, wat tot iedereen behoort en daardoor tot niemand”.[2] Het zijn zaken die iedereen deelt met elkaar, zoals bijvoorbeeld water en lucht. Deze kunnen begrepen worden als ‘natuurlijke commons’. Anderzijds kennen we ook ‘stedelijke commons’, die sociaal geproduceerd worden door de inwoners. Het zijn deze stedelijke commons die gelinkt worden aan praktijken van stedelijk activisme.

Brussel, stad van contrasten

We zoomen binnen dit thema specifiek in op de Brusselse context. Onze hoofdstad wordt vaak beschreven als wanordelijk, vuil of onveilig. Het is echter precies deze chaos die dergelijke initiatieven toelaat en stimuleert. Brussel is nog steeds niet bekomen van haar overgang naar een post-industriële stad. Bovendien maakte de stad ook de overgang van nationale hoofdstad naar een stad met internationale allure als hoofdzetel van de Europese Unie werd ze bovendien een zeer complexe administratieve structuur toegewezen. Zoals Eric Corijn en Jacqueline Groth hebben geargumenteerd, bestaan hierdoor “veel voorbeelden van weerstand in een stad, die in feite beheerd wordt door private ontwikkelaars en externe politieke krachten”.[3] Tien Brusselse case studies van stedelijk activisme worden besproken. Ze variëren van zeer spontane initiatieven zonder achterliggende politieke agenda, tot grotere evenementen, die goed georganiseerde collectieven vereisen. Deze gradatie wordt gelezen via vijf verschillende strategieën, telkens geïllustreerd door twee case studies: ‘Using’ (Parking 58, Dancing at the Station), ‘Appropriating’ (Kytkat, Bouwspeelplaats), ‘Intervening’ (Cyclo Guerilla, Swing in the Cracks), ‘Reclaiming’ (Picnic the Streets, Canal Park) en tenslote ‘Designing’ (ParckFarm, Commons Josaphat). Onderzoek ter plaatse en interviews met lokale actoren bieden een inzicht in de processen die schuilen achter de Brusselse initiatieven.

Informele actoren als leermeester

De initiatieven worden echter vaak gekarakteriseerd door een tijdelijk karakter. Aangezien de initiatiefnemers inwoners zijn die op vrijwillige basis een initiatief opstarten, kunnen vaak slechts beperkte middelen en tijd ingezet worden. Bovendien domineert het proces vaak over het eindresultaat. De doelstelling is te wijzen op heersende problematieken, die daarna door de overheid opgepikt kunnen worden voor verdure uitwerking. Voor de overheid vormen ze dus een indicator voor levenskwaliteit, aangezien de initiatieven ontstaan op plekken waar een tekort of ontevredenheid met de bestaande toestand heerst. Opvallend is ook dat ontwerpers – zoals architecten, planners en designers – lijken te houden van dit soort projecten, aangezien ze er vaak bij betrokken zijn. Dit zijn de professionelen die onze stad ‘maken’ door haar ruimtelijk vorm te geven. Onder de vorm van bottom-up initiatieven geven nu ook de inwoners zelf input over hoe ze hun stad graag zouden zien evolueren. In dit opzicht vormt stedelijk activisme een interessante tool voor ontwerpers, als levensechte proeftuin die op korte tijd en weinig middelen het potentieel van een bepaalde site aantoont. De facto gebruik van een terrein door de inwoners kan dus een reflective geven van mogelijke toekomstige senario’s. Bovendien brengen deze initiatieven inwoners met verschillende culturele, sociale en economische achtergrond dichter bij elkaar, een must binnen onze hedendaagse samenleving. Het opbouwen van een meer robuust sociaal capitaal vormt namelijk een cruciaal aspect voor het maken van de stad. Een stad op maat van haar inwoners.

 

 


[1] MITCHELL Don, The right to the city: Social justice and the fight for public space, The Guilford press, New York, 2012, p 19.

[2] DE CAUTER Lieven, ‘Common places: Preliminary notes on the (spatial) commons’, De Wereld Morgen: Lessons in Urgency, October 2013, viewed on 12 April 2014, < http://community.dewereldmorgen.be/blogs/lieven- decauter/2013/10/14/common-places-preliminary-notes-spatial-commons>

[3] CORIJN Eric, GROTH Jacqueline, ‘The need for freezones: Informal actors setting the urban agenda’, in: DE CAUTER Lieven, DE ROO Ruben, VANHAESEBROUCK Karel (eds.), Art and Activism in the age of globalization, Nai Publishers, Rotterdam, 2011, p 149.

 

Download scriptie (21.58 MB)
Universiteit of Hogeschool
KU Leuven
Thesis jaar
2014