Een grens overschreden? Geschreven tussentaal in publieke media

Tomas
De Cock

MATEKE, WISTE GIJ DA NOG NIE? HIER SCHRIJFT MEN TUSSENTAAL!

Universiteit Gent – Vlaamse tussentaal wordt al meer dan vijftig jaar druk besproken: voor de ene is dit soort spreektaal een bron van ergernis, voor de andere is het een te koesteren bewijs van Vlaamse taalrijkdom. Net op het moment dat een toenemende tolerantiebeweging het tussentaaldiscours dreigde te gaan stroomlijnen, zorgt taalkundige Tomas De Cock voor een niet eerder aangeboorde onderzoekslijn. Tussentaal blijkt vandaag de dag immers niet enkel in steeds toenemende mate te worden gehanteerd als spreektaal, maar verschijnt ook meer en meer in geschreven vorm (cf. de titel van dit artikel). Opmerkelijk genoeg gaat het daarbij bovendien om een homogene geschreven tussentaal, die door honderdduizenden mensen tegelijk (en vaak onbewust) wordt waargenomen.

Tussentaal (ook wel “soap-Vlaams” of “Verkavelingsvlaams”) valt te beschouwen als een accident de parcours. De val van Antwerpen (1585) leidde tot een massale emigratie van talrijke Vlaamse intellectuelen naar huidig Nederland, en maakte tegelijk een einde aan het – toen nog jonge – standaardiseringsproces in Vlaanderen. Frans werd de nieuwe voertaal, tenminste totdat de Vlaamse Beweging daaraan in de 19e-20e eeuw paal en perk stelde. Een nieuw standaardiseringsproces werd toen opgestart: voortaan moesten Vlamingen Standaardnederlands gebruiken, een vreemde taal die enkel in Nederland al enkele eeuwen was ingeburgerd. Al gauw werd taalgebruik een sociaal stratificatiemiddel: wie in de jaren ’50-’60 dialect sprak in Vlaanderen werd uitgelachen, wie er Standaardnederlands sprak werd bejubeld.

Het gevolg was dat dialecten in sneltempo begonnen te verdwijnen, maar ook dat er een nieuw probleem opdook: heel wat Vlamingen waren niet in staat perfect Nederlands te leren, en bleven aldus steken bij een tussentaal, een taal tussen dialect en standaardtaal. Taalkundige Tomas De Cock: “Deze taal werd en wordt gekenmerkt door enkele courante afwijkingen van de standaardtaal: bijvoorbeeld zegt men ‘ge’ of ‘gij’ i.p.v. ‘je’ of ‘jij’, heeft men het over ‘een boekske’ i.p.v. over ‘een boekje’, en gebruikt men een dubbele negatie (“Hij zegt niets nie meer”) i.p.v. een enkelvoudige (“Hij zegt niets meer”).” Opnieuw werden dit taalgebruik en de sprekers ervan in eerste instantie zwaar beschimpt. Vandaag echter is de tolerantie t.o.v. soap-Vlaams groter geworden, temeer omdat men gerustgesteld is door het feit dat Vlamingen, al spreken ze dan steeds meer tussentaal in steeds meer verschillende situaties, toch nog steeds kiezen voor standaardtaal wanneer ze de pen ter hand nemen.

De Cock toonde zich echter niet overtuigd van die redenering. In tegenstelling tot het gros van de filologen ging hij ervan uit dat tussentaal weliswaar steeds meer uitgroeit tot de nieuwe standaardtaal van vele Vlamingen, en dat dat soap-Vlaams door het toegenomen gebruik tegelijk steeds uniformer wordt, maar dat dat proces zowel plaatsvindt in spreek- als in schrijftaal. “Met andere woorden: tussentaal, een per definitie spreek-talige variëteit van het Belgisch Nederlands, is tot de schrijf-talige praktijk van het moment gaan behoren.”

Om dat te bewijzen is De Cock nagegaan wat de biotopen zijn van die geschreven tussentaal. “Ten eerste infiltreert tussentaal in privécommunicatie, bijvoorbeeld in sms’jes of kattebelletjes van het type “Ik zijn naar den bakker, ge moe nie wachten op mij voor te eten!”. Ten tweede duikt geschreven tussentaal op in semipublieke communicatie, d.w.z. twitterberichten als “Weette gij wel wa da da kost?”. Ten derde, en dat is uitermate interessant, duiken schrijftalige sporen van soap-Vlaams op in publieke communicatiekanalen: kranten, tijdschriften, stripverhalen, televisieprogramma’s (ondertitels) en reclameboodschappen die door honderdduizenden Vlamingen tegelijk worden gelezen. Net omdat dit soort communicatie zoveel mensen tegelijk bereikt, verwacht je hier in prinicpe geen tussentaalinfiltratie. Integendeel hoor je perfect standaardtalige zinnen te lezen.”

De Cock ging in 20 televisie-uitzendingen, 24 kranten, 20 tijdschriften, 20 stripverhalen en tal van reclameboodschappen op zoek naar geschreven tussentaal, en stelde daarbij telkens dezelfde vragen: wie maakt gebruik van die geschreven tussentaal, waarom doet men dat, hoe wordt een tussentalig woord in een standaardtalige context typografisch aangeduid, waar dringt die tussentaal precies door in publieke media, en vooral, hoe ziet die schrijftalige tussentaal er juist uit?

Allereerst blijkt dat voornamelijk mannen gebruik maken van geschreven tussentaal. “Mogelijkerwijs is dat het geval omdat zij in tegenstelling tot vrouwen minder taalgevoelig zijn, en bijgevolg minder streven naar een correct standaardtaalgebruik.” Opvallend is ook dat onder die mannen vrij veel journalisten of redacteurs schuil gaan: volgens De Cock is tussentaal inherent deel gaan uitmaken van hun taalrepertoire. Op de vraag waarom journalisten een standaardtalige schrijftaal injecteren met tussentalige woorden, zijn verscheidene antwoorden mogelijk. Misschien laat men tussentalige sporen achter om zichzelf een particuliere schrijfstijl toe te eigenen, om authenticiteit/sfeer/couleur locale over te brengen op de lezer, of om een geschreven tekst auditiever of amusanter te maken. Ook kan men tussentaal gebruiken om een bepaald doelpubliek te bereiken. “Bijvoorbeeld kent Knack relatief weinig tussentaalinfiltratie, P-magazine relatief veel. Waarschijnlijk is het geen toeval dat Knack door veel kaderleden wordt gelezen, en P-magazine veeleer door arbeiders, lager geschoolden die zelf ook vaker tussentaal spreken.”

Op de vraag waar tussentaal doordringt, kwam De Cock tot het besluit dat Gazet van Antwerpen en Het Laatste Nieuws de meest tussentalige kranten zijn, terwijl De Standaard erg standaardtalig is. Analoog is Dag Allemaal het meest tussentalige tijdschrift, Urbanus de meest tussentalige stripreeks en 2be de meest tussentalige televisiezender. In de reclamewereld staat zo goed als elke drager ten dienste van tussentaal: zowel reclamespotjes als affiches en zelfs bierkaartjes bevatten sporen van soap-Vlaams. De meest verrassende vaststelling van het onderzoek is evenwel dat geschreven tussentaal homogeen kan worden genoemd. “In alle onderzochte media komen immers vier tussentaalkenmerken opvallend consequent aan bod: het ge/gij/u/uw-systeem (“Ge moet uw bord leeg eten”), de verkleinwoorden met -‘ke’ (“een boekske, een lepelke, een spelleke”), de alternatieve lidwoorden (“den bakker, nen hond, ne fiets”) en de alternatieve verbuiging van o.a. adjectieven (“mijnen nieuwen auto is kapot”).”

Infiltratie van – tot voor kort – louter spreektalige tussentaal in schrijftalige contexten blijkt vandaag dus een feit, en De Cock stelt zich dan ook de vraag of er nu geen grens is overschreden, temeer omdat slechts een absolute minderheid van de infiltraties typografisch wordt afgescheiden van de standaardtalige context: “Misschien worden schrijftalige tussentaalinfiltraties geeneens opgemerkt.”               

 

Download scriptie (2.37 MB)
Universiteit of Hogeschool
Universiteit Gent
Thesis jaar
2013