The persuasive effectiveness of reassuring and fear arousing communication on consumer attitudes towards genetically modified food: an experimental research

Erlinde
Cornelis

 

Erlinde Cornelis

Master communicatiewetenschappen

Universiteit Gent

 

Genetisch gemanipuleerde voeding: de invloed van communicatie  

 

Op 1 januari 2009 heeft de Europese Commissie beslist om een hoeveelheid van 0.9% aan genetisch gemanipuleerde inhoud in voedingsmiddelen te tolereren, ook in zogenaamde ‘biovoeding’. Wettelijk gezien hoeft dit zelfs niet meer op de verpakking vermeld te worden. Deze berichtgeving is voor vele mensen verontrustend. Genetisch gemanipuleerde voeding wordt immers vaak gevreesd omwille van haar mogelijks nefaste gevolgen op lange termijn. Toch zijn er ook geruststellende (tegen)berichten die deze angstgolf proberen te kalmeren.

 

Verschillende onderzoeken hebben reeds aangetoond dat de fusie tussen voeding en technologie bij sommige mensen wel erg zwaar op de maag ligt. De studie van o.a. Annelies Verdurme (2003) wees uit dat de Vlaming doorgaans niet erg happig is op genetisch gemanipuleerde voeding. Meer zelfs: de meeste consumenten staan angstig tegenover deze nieuwe voedingstrend (Laros & Steenkamp, 2004). De vraag is natuurlijk of deze angst voor genetisch gemanipuleerde voeding nu eenmaal ‘ingebakken’ zit in de mens. Of geldt hier het adagium ‘onbekend is onbemind’? In hoeverre beïnvloedt dergelijke angstaanjagende versus geruststellende berichtgeving de consumenten eigenlijk? Een studie aan de vakgroep Communicatiemanagement van de Universiteit Gent onderzocht de invloed van communicatie op de attitude van consumenten ten aanzien van genetisch gemanipuleerde voeding.

 

Hiervoor werd een steekproef van tweehonderd Vlamingen opgedeeld in drie verschillende condities. Elke experimentele groep kreeg een verschillend type informatie over genetisch gemanipuleerde voeding voorgelegd: één groep kreeg angstaanjagende informatie (een zogenaamde ‘fear appeal’) te lezen, een tweede groep kreeg geruststellende informatie (een ‘reassuring appeal’), en een derde groep kreeg beide types informatie achtereenvolgens (fear appeal + reassuring appeal). Tot slot was er nog een vierde groep die geen informatie kreeg. Deze groep fungeerde louter als controlegroep. Hierna werd (aan de hand van een schriftelijke vragenlijst) gepeild naar de attitude van elke persoon tegenover genetisch gemanipuleerde voeding.

 

Uit de resultaten bleek dat mensen die helemaal géén informatie voorgeschoteld kregen, over het algemeen een vrij negatieve houding hebben tegenover genetisch gemanipuleerde voeding. Met andere woorden: louter afgaand op zijn buikgevoel, trekt de Vlaming dus zijn neus op voor deze voedingstrend. Dit sluit aan bij voorgaande onderzoeken. Maar maakt communicatie wel een verschil? Ja, zo bleek. De groep die angstaanjagende informatie te lezen kreeg, vertoonde immers een opvallend negatievere houding tegenover genetisch gemanipuleerde voeding dan de groep die geruststellende informatie kreeg. Het opmerkelijkste was echter dat de groep die zowel angstaanjagende als geruststellende informatie op zijn bord kreeg, er toch een heel negatieve houding op na hield. De attitude van deze combinatiegroep was zelfs bijna even negatief als de attitude van de groep die alleen angstaanjagende info gelezen had. De geruststellende informatie slaagde er met andere woorden niet in om het angstaanjagend effect van de ‘fear appeal’ te neutraliseren. Hieruit kunnen we afleiden dat de invloed van de angstaanjagende informatie duidelijk dominant is over de geruststellende informatie.

Over het algemeen zijn consumenten dus erg beïnvloedbaar wat betreft hun houding tegenover genetisch gemanipuleerde voeding. De persuasieve kracht van communicatie is daarmee nog maar eens bewezen. Wie durft nu nog te beweren dat voeding niet grotendeels tussen de oren zit?

Download scriptie (1.12 MB)
Universiteit of Hogeschool
Universiteit Gent
Thesis jaar
2009