Analyse van brontoespraken: zoektocht naar de trigger van déclic

Daan
Weigand

Een duik in het on(der)bewustzijn van de tolk

 

In een wereld waarin de internationale communicatie alsmaar groeit en waarin volkeren zich willen verenigen zonder hun eigenheid te verliezen, groeit de vraag naar professionals die communicatie tussen mensen van verschillende achtergronden in goede banen leiden, zoals tolken. In Europa is er zelfs een Eurocommissaris die deze problematiek opvolgt.

De settings waarin tolken werken zijn legio: zo zijn er gerechtstolken, medisch tolken, sociaal tolken, conferentietolken, enz. Even verscheiden zijn de manieren waarop deze tolken werken: consecutief, simultaan of met gebaren. Wij concentreren ons hier op de simultaantolken. Zij zitten meestal in een cabine en tolken de spreker gelijktijdig via een hoofdtelefoon en een microfoontje. Zakenlui en ambtenaren van verschillende bedrijven en instellingen – nationaal en internationaal – maken regelmatig gebruik van hun diensten.

 

Een veel gehoord commentaar: hij lijkt wel een robot. Maar dat is hij nu precies niet: een robot zou nooit de complexe taak die van de tolk verwacht wordt, kunnen uitvoeren. Hij luistert namelijk naar de spreker die hij moet vertalen en analyseert tegelijkertijd de inhoud van het betoog. Bijna gelijktijdig maakt hij de ‘vertaalslag’, zoals experts dat noemen. Ten slotte spreekt hij die vertaling ook echt uit, controleert hij zijn eigen woorden, en let hij op of zijn vertaling overkomt op het publiek. Daarbij is hij dus tijdens het spreken al bezig met de analyse van een volgend deel dat zijn hoofdtelefoon binnenkomt.

In dat immens ingewikkeld ogende proces, wat precies omwille van die complexiteit niet langer dan een half uur onafgebroken uitgevoerd wordt, bevindt zich één moment waarvan de timing vragen oproept. Gegeven is namelijk dat de tolk de toespraak stukje per stukje vertaalt, zoals de spreker hem stukje per stukje brengt. En aan elk stukje zit een begin en een eind. De vraag is echter: wanneer is dat begin? Wanneer, ten opzichte van de spreker, begint de tolk de woorden van de spreker te vertalen? En waardoor wordt dat moment bepaald?

Het moge duidelijk zijn dat de tolk temidden van al zijn werkzaamheden niet bewust kan besluiten te starten met de vertaling van zo’n eenheid. Toch is het aannemelijk dat er een bepaalde structuur is. Verschillende onderzoeken hebben hier al enkele indicaties voor gegeven, maar er zijn nooit echt duidelijke resultaten verkregen.

 

Het lijkt hier van belang om een tweetal termen te introduceren: ten eerste déclic. De term déclic wordt gebruikt voor de duiding van het begin van elke vertaaleenheid die de tolk uitspreekt. Dit woord wordt in het Franse dagelijks leven gebruikt om het moment aan te geven waarop iemand doorheeft wat er bedoeld wordt. Het is dan ook niet voor niets dat de Franse school (jaren ’70) binnen de tolkwetenschap stelde dat met name het begripsproces van de tolk – het aha-gevoel – de tolk drijft tot vertolking.

Een andere essentiële term is decalage, het Franse woord voor tijdsverschil (tussen Europa en de VS bijvoorbeeld). Ook als tolkwetenschappelijke term gaat het om tijdsverschil: het aantal seconden dat de simultaantolk achterloopt op de spreker die hij tolkt.

 

Wat wij dus wilden achterhalen, is hoe de déclic teweeg gebracht wordt of, in vakjargon, wat precies de trigger van déclic uitmaakt. In scheikundige termen zou men spreken over de reactiestarter, wat ook in het tolkproces mooi aangeeft waarover we het hebben.

 

Hierover zijn, zoals gezegd, zeer uiteenlopende ideeën. Ons onderzoek is gebaseerd op drie ervan. In de eerste plaats wordt er gesteld dat de déclic getriggerd wordt door grammaticale invloeden: de tolk begint te praten wanneer de spreker onderwerp en persoonsvorm van een zin heeft gezegd. Er zijn ook wetenschappers die denken dat de déclic met name bepaald wordt door de spreker: de tolk zou zich onbewust laten leiden door de intonatie die hij hoort door de hoofdtelefoon. Meer specifiek gaat men ervan uit dat een stijgende of dalende intonatie in het midden of aan het einde van een zin (een denkbeeldige komma of punt) de tolk aanzet tot vertolking van de eenheid. Het derde grote idee is dat de tolk een stukje begint te vertalen wanneer hij het snapt, wanneer hij denkt aha, bedoelt hij dat!?

 

Deze ideeën hebben ons geïnspireerd tot dit onderzoek, en we hebben getracht dit kritisch uit te voeren. Bij alle ideeën kunnen namelijk kanttekeningen geplaatst worden: niet elke eenheid heeft een persoonsvorm en toch wordt er dan getolkt, dus de déclic kan niet of op zijn minst niet alleen getriggerd worden door grammaticale eenheden. Net zo verloopt het aha-gevoel van de tolk: tijdens een congres van fysici bijvoorbeeld snapt de tolk waarschijnlijk niet alles, maar blijft hij wel doorgaan met tolken, ook zonder aha-gevoel dus.

 

Voor ons onderzoek hebben we vier tolken een of twee korte toespraken uit het Frans naar het Nederlands laten tolken, alles getranscribeerd en geanalyseerd met in het achterhoofd de beschreven ideeën. De resultaten waren voor ons erg nuttig en interessant. Want wat constateren we?

 

De veronderstelling dat grammatica, en dan met name het predikaat, de déclic triggert, verwerpen we. Het belangrijkste argument hiervoor is het feit dat een kwart van de eenheden sowieso geen predikaat heeft. Bovendien zien we dat als we de resultaten naast de voorgeschreven woordvolgorde van de taal van de spreker, het Frans, leggen, dat het niet meer dan logisch is dat de déclic plaatsvindt na beluistering van het predikaat. Onderwerp en predikaat staan namelijk altijd aan het begin van de zin. Daarom zou de tolk razendsnel moeten zijn, wil hij vóór het predikaat al beginnen.

We kunnen echter wél bevestigen dat het begripsproces van de tolk de déclic beïnvloedt. Zo hebben we kunnen vaststellen dat de déclic later komt als de tolk iets niet of minder goed begrijpt en als de spreker een minder logisch verhaal vertelt, m.a.w. als de tolk dus meer moeite moet doen om de logica er zelf in aan te brengen.

 

De waardevolste resultaten lijken echter te komen uit het intonatie-idee. Maar liefst 61% van de déclics vindt plaats vlak na stijgende of dalende intonatie van de spreker. De tolk lijkt zich dus onbewust te laten beïnvloeden door de afrondingssignalen van de spreker. Wat hiermee samenhangt, is de vaststelling dat de déclic in tweederde van de gevallen later komt als een eenheid langer duurt: de tolk wacht op het afrondingssignaal.

 

We hebben dus gezien dat vooral de intonatie van de spreker grote invloed uitoefent op het spreekgedrag en met name op de déclic van de simultaantolk, maar niet de intonatie alleen. Ook het begripsproces van de tolk speelt een belangrijke rol. En aangezien elke tolk het ene onderwerp minder en het andere beter kent, ontwikkelt elke tolk een individueel déclicgedrag. Zo snijdt zijn mes aan twee kanten: in een wereld waarin hij hard werkt om de eigenheid van elk individu en elke cultuur in ere te houden, creëert de tolk al doende ook nog zijn eigen eigenheid.

 

 

Download scriptie (513.58 KB)
Universiteit of Hogeschool
Thomas More Hogeschool
Thesis jaar
2008