Architectuur=literatuur. Mogelijkheden en verhalen.

Christophe
Van Gerrewey

Architectuur = Literatuur

Mogelijkheden en verhalen

Christophe van Gerrewey

Architectuur lijkt, onder meer in de Vlaamse culturele wereld, steeds belangrijker te worden. De aandacht die eraan gegeven wordt in dagbladen, weekendbijlagen, magazines en televisieprogramma’s wordt steeds groter. Iedereen kan stilaan meepraten over de bezigheid, en de aanwezigheid, die zich architectuur laat noemen. Architectuur wordt traditioneel tot de ‘niet-nabootsende’, niet-vertellende maar beeldende kunsten gerekend – wat ik in mijn thesis heb bewezen, is dat literatuur het meest verwant is met architectuur, en dat een bundel van gelijkenissen beide kunstvormen tot de meest belangrijke en zingevende menselijke bezigheden maakt.

Het oeuvre van architectuurcriticus Geert Bekaert is op alle vlakken een onderkenning van deze stelling. In al zijn teksten duikt het is-gelijk-aan-teken tussen architectuur en literatuur op. Bekaert verklaarde meermaals zijn bewondering voor Eupalinos ou l’architecte van de Franse dichter Paul Valéry. De tekst van Valéry is een onverbloemde lofzang op de architectuur, waarin tegelijkertijd de verwantschap (maar ook het verschil) met de literatuur en de muziek wordt scherpgesteld. In muziek noch in architectuur, worden verhalen geconstrueerd waaraan de toeschouwer, de bezoeker, of de luisteraar dwingend onderworpen wordt. Architectuur is dus niet die verhalen, maar wat die verhalen mogelijk maakt. Op die manier vergelijkt Bekaert het oeuvre van Stéphane Beel met dat van de Amerikaanse auteur Thomas Pynchon, het werk van Xaveer de Geyter met dat van Samuel Beckett, of een museum van Hans Hollein met Het verdriet van België van Hugo Claus.

De Nederlandse architect Rem Koolhaas (en zijn bureau Office for Metropolitan Architecture) is een van de belangrijkste maar meest afwijkende figuren in het hedendaagse architectuurlandschap. ‘Wie nog niet geloofde dat architectuur verhalen kan vertellen, echte verhalen, heeft nu geen excuus meer,’ schreef Bekaert over hun werk. Wat Koolhaas tot de architect maakt voor de eenentwintigste eeuw – net zoals Le Corbusier de architect van de twintigste eeuw was – is net het vertellen van verhalen. Hij is eerder literator dan architect. Rem was tot zijn vierentwintigste journalist – in 1966 interviewde hij de Nederlandse schrijver Willem Frederik Hermans, die op zijn beurt, in 1978, Delirious New York recenseerde – het retro-actieve manifest over de architectuur van de metropool New York, dat Koolhaas begin dat jaar publiceerde. In de stroom beschouwingen en publicaties over het werk van Koolhaas, is zijn verleden als journalist (en als script-writer) vaak aangehaald, zonder dat uitgebreid is onderzocht wat nu precies de literaire eigenschappen van zijn architectuur zijn. Dit kan nu gebeuren door middel van een vergelijking met het werk van Hermans, dat kan doorgaan als een van de belangrijkste invloeden op het werk van Rem Koolhaas. De novelle Het behouden huis van Hermans vertoont bijvoorbeeld zeer veel gelijkenissen met de gebouwde huizen van OMA: beiden gaan (binnen hun kunst) uit van een paranoïd-kritisch wereldbeeld, geïnspireerd door het surrealisme; ruimtelijke en literaire motieven worden uitgewisseld; beelden worden opgeworpen om de verbeelding aan te scherpen; en er worden wijkplaatsen geconstrueerd voor het invidu, los van de massa. Hermans schreef een verhaal waarbinnen de lezer zich kan terugtrekken – Koolhaas bouwde een huis waarbinnen de bewoners onderdak kunnen zoeken.

Net zogoed is er literatuur die een architecturaal, constructief uitgangspunt heeft. Het meest bekende voorbeeld van dit ‘mirakel van de analogie’ is de romancyclus A la Recherche du Temps Perdu van de Franse schrijver Marcel Proust, waarin de vergankelijkheid van de tijd getransformeerd is tot bestendige kunst – een waagstuk dat slechts is gerealiseerd dankzij de architecturale eigenschappen van de Recherche. Proust schreef zelf binnen een van zijn brieven al dat hij elk deel van zijn cyclus een ‘architecturale titel’ wou geven. Wat uiteindelijk overeind is gebleven, dat is de sterke constructie van de roman, die invloed uitoefent tot in de kleinste delen ervan. Proust heeft inderdaad een kathedraal gemaakt van plaatsen (de architectuur), die door duizenden verhaaltjes en herinneringen (de literatuur) is bezet geworden – met als gedeeld resultaat: de Recherche.


 

Het jeugdig en integer modernisme van Proust, en van de andere sleutelfiguren van de jaren twintig en dertig, heeft model gestaan voor het verdere verloop van de literatuur- en architectuurproductie. Literatuur en architectuur zijn op een verschillende maar toch verwante wijze omgesprongen met de vernietigingen en de omwentelingen. Het oeuvre van Le Corbusier is ondenkbaar zonder de Eerste Wereldoorlog en de technologische modernisering, maar probeert toch vooral die eerste gebeurtenis uit de gedachten te bannen, door de eigenschappen van de tweede tot de n-de macht te verheffen. In de jaren twintig en dertig is een generatie architecten erin geslaagd om ‘volstrekt modern’ te zijn. Gedurende de gehele twintigste eeuw is dit vooruitgangsdenken, deze ‘actualiteit van architectuur’, zoals Geert Bekaert het noemde, als paradigma blijven gelden – in tegenstelling dus tot de halt, tot de blik in het verleden vanuit het heden die de literatuur is blijven nastreven. Deze scherpe tegenstelling tussen affirmatie door architectuur en illusieloosheid van literatuur – zo schitterend afleesbaar dankzij de modernisten – is ondertussen verwaterd: onder meer het oeuvre van Rem Koolhaas heeft aangetoond dat architectuur en literatuur eigenlijk niet meer bedreven worden, of het zou moeten zijn als onderdeel van het is-gelijk-aan-teken tussen hen beiden.

Taal en ruimte – literatuur en architectuur – zijn namelijk de betekenisproducenten bij uitstek: het is-gelijk-aan-teken tussen literatuur en architectuur maakt de wereld. Het christendom is hiervan het beste voorbeeld: er is geen mooier, vollediger, sterker constructie denkbaar die zo slim, geslepen en effectief het is-gelijk-aan-teken inzet om een wereld te maken. De Duitse filosoof Sloterdijk spreekt over ‘sferen’, die we niet alleen zuiver materieel moeten opvatten. Ook een boek kan immuniteit tot stand brengen – men kan leven, wonen en verblijven in literatuur. Maar ook de architect wordt een sirene, die met zijn gezangen de luisteraar weet te interesseren en te vervoeren – wat voorheen alleen maar de literator deed. Architectuur is een denkobject zonder weerga, net omdat ons lichaam zich onafgebroken door haar ingesloten weet. De roman Moon Palace van Paul Auster is uitermate geschikt om deze stelling tot slot te verduidelijken. De hoofdpersonages zien op straat een man lopen met een paraplu, wat op zich al vreemd is, want het regent niet. Maar bovendien is de paraplu kapot: het textiel is verwijderd, waardoor het voorwerp slechts uit een geraamte bestaat. Ze krijgen de paraplu cadeau en stappen ogenblikkelijk mee in de fantasie van de man door de paraplu te gebruiken, ook al regent het niet: langs de omweg van de verbeelding en de ruimtelijke constructie nemen zij een schijnwerkelijkheid aan als waarheid. En dit is het, eindelijk, wat literatuur en architectuur tot zo naaste verwanten maakt: door een dagdagelijks, ordinair, maar levensnoodzakelijk gegeven (taal of bouwmateriaal) van zijn directe functionaliteit te ontdoen, maar wel op te laden met betekenis en verbeelding, wordt er een verhaal mogelijk gemaakt dat weliswaar op hetzelfde noodlot afstormt, maar dat tenminste de manier waarop aanvaardbaar, controleerbaar, mooi, theatraal en onvergetelijk maakt. ‘Ik beschouwde dat toeval als een soort tegenwoordigheid van geest, een manier om mezelf te redden door de gedachten van anderen,’ zegt Marco op de eerste bladzijde van Moon Palace. Het is een voorlopige redding, maar door het uitwisselen van verhalen in literatuur, het uitwisselen van de mogelijkheid van verhalen in architectuur, is er, voor wie daarvoor open staat, plaats genoeg onder het is-gelijk-aan-teken tussen literatuur en architectuur – onder de kapotte maar trouwe paraplu is alles in orde met de wereld.


Download scriptie (793.75 KB)
Universiteit of Hogeschool
Universiteit Gent
Thesis jaar
2005