Invloed pandwet op traditionele werking Artikel 2279 B.W

Julie
De Meester

Invloed pandwet op traditionele werking Artikel 2279 B.W.

 

Door de invoering van de nieuwe Pandwet wordt aan de traditionele werking van artikel 2279 B.W. gesleuteld. Doordat het voorwerp van het pand niet langer buitenbezit moet worden gesteld bestaat de kans dat de pandgever het goed vervreemdt tijdens de pandovereenkomst. Wanneer hij dit doet bevinden we ons in de klassieke hypothese van artikel 2279 B.W. Daarnaast is het ook mogelijk dat een onbevoegde pandgever een goed in pand geeft. Dit brengt ons ook in de hypothese van artikel 2279 B.W.  

§1. Invloed op situatie pandhouder te goeder trouw

Artikel 6 Pandwet is van toepassing op zowel pand met buitenbezitstelling als op een pand zonder buitenbezitstelling. Aangezien op basis van artikel 7 Pandwet de pandovereenkomst betrekking kan hebben op zowel een handelszaak als een landbouwexploitatie kunnen ook de pandhouders met betrekking tot deze pandovereenkomsten een beroep doen op de bescherming van artikel 2279 B.W. Onder het huidige recht kan enkel de pandhouder van een landbouwexploitatie een beroep doen op deze bescherming.[1]

Het feit dat een pandhouder te goeder trouw een beroep kan doen op de bescherming van artikel 2279 B.W. is onder het huidige recht algemeen aanvaard door rechtspraak en rechtsleer. De nieuwe Pandwet verankert dit principe in artikel 6. Artikel 6 maakt echter geen onderscheid tussen vrijwillig en onvrijwillig bezitsverlies. Hierdoor is het voor de pandhouder ook mogelijk om een beroep te doen op artikel 2279 B.W. de eerste drie jaren na het verlies of de diefstal van de goederen door de pandgever, in tegenstelling tot onder het huidige recht.[2]

§2. Invloed op situatie derde-verkrijger

Artikel 24 en 25 Pandwet zijn van toepassing op zowel een pand met als zonder buitenbezitstelling. Dit houdt in dat in het uitzonderlijke geval dat een pandhouder van een vuistpandrecht de zaak waar het pandrecht op rust zou vervreemden de derde-verkrijger te goeder trouw, in tegenstelling tot onder het huidige recht wel een beroep zou kunnen doen op de bescherming van artikel 2279 B.W. Voorwaarde blijft wel dat deze derde-verkrijger het goed buiten het raam van zijn beroep of bedrijf heeft verkregen.[3]

Een derde-verkrijger die een goed verkrijgt waarop een landbouwvoorrecht rust kan onder het huidige recht geen beroep doen op de bescherming van artikel 2279 B.W. Aangezien het landbouwvoorrecht door de wet van 11 juli 2013 wordt afgeschaft en artikel 7 Pandwet het ook mogelijk maakt om een pandrecht te vestigen op een landbouwexploitatie, zullen artikel 24 en 25 Pandwet ook van toepassing zijn op een pand met betrekking tot een landbouwexploitatie. Hierdoor kan een derde-verkrijger (consument) van een goed dat vervreemd wordt uit een landbouwexploitatie waar een pandrecht op rust onder de nieuwe Pandwet wel een beroep doen op de bescherming van artikel 2279 B.W.

§3. Invloed op ratio legis artikel 2279 B.W.

De ratio legis van artikel 2279 B.W. ligt in het bewerkstelligen van een vlot handelsverkeer.[4] Dit belang komt echter in conflict met dat van een effectief pand zonder buitenbezitstelling.[5] Wanneer een derde-verkrijger te goeder trouw zomaar een beroep zou kunnen doen op artikel 2279 B.W. om het goed onbezwaard van het pandrecht te verkrijgen zou een bezitloos pandrecht helemaal geen adequate zekerheid bieden als zekerheid.

De Franse wetgever heeft ervoor gekozen om dit conflict te beslechten in het voordeel van de pandhouder. De toepassing van artikel 2276 C.C. wordt met betrekking tot het registerpand volledig uitgesloten. Deze keuze kan enigszins logisch lijken aangezien een derde-verkrijger zonder al te veel moeite een online register kan raadplegen. Daarnaast ligt de ratio legis van artikel 2279 B.W. net in het feit dat er geen register beschikbaar is om voor roerende goederen, zoals bij onroerende goederen, na te gaan wie de eigenaar is van het goed. Als deze redenering gevolgd wordt, sluit de benadering van het Franse recht beter aan bij de ratio legis van artikel 2279 B.W. dan op het eerste zicht lijkt.[6]

Ook de benadering van het Nederlandse sluit in dit opzicht aan bij de ratio legis van artikel 2279 B.W. Derde-verkrijgers kunnen er wel beroep doen op de bescherming van artikel 3:86 lid 2 N.B.W. De Nederlandse wetgever heeft bij de invoering van een bezitloos pandrecht gekozen voor een stil pandrecht. Er is dus geen mogelijkheid voor derde-verkrijgers om een register te raadplegen. Het zou dan ook ingaan tegen de functie van bezitsbescherming om derde-verkrijgers geen bescherming te bieden.[7]

Onder de nieuwe Pandwet heeft de Belgische wetgever ervoor gekozen om een systeem in te voeren dat dicht aanleunt bij het Franse, maar dat toch wat meer afgezwakt is. Voor derde-verkrijgers die een goed verkrijgen in het raam van hun bedrijf of beroep is een beroep op artikel 2279 B.W. uitgesloten. Personen die een goed verkrijgen buiten het raam van hun bedrijf of beroep kunnen echter wel genieten van de bescherming van artikel 2279 B.W. Op het eerste zicht lijkt de Belgische wetgever een balans te willen vinden tussen de belangen van de derde-verkrijger en de pandhouders. Van professionele derde-verkrijgers wordt verwacht dat zij het pandregister raadplegen, hier worden de belangen van de pandhouder dus boven deze van de derde-verkrijger geplaatst. Bij consumenten geldt echter het omgekeerde.[8]

De uitsluiting van de derdenbescherming wordt echter in grote mate gematigd doordat pandgevers nog steeds gerechtigd zijn om over goederen te beschikken binnen hun normale bedrijfsvoering.[9] Hierdoor zal een professionele derde-verkrijger het pandregister niet moeten raadplegen wanneer hij voorraden aankoopt.[10]

Een pand als zekerheid wordt vooral bedongen ten aanzien van zakelijke kredietverlening en niet door consumenten. Een derde-verkrijger consument zal echter eerder goederen verkrijgen die deze ondernemingen verhandelen in het kader van hun normale bedrijfsvoering. Professionele derde-verkrijgers zullen sneller bedrijfsuitrusting of machines van andere professionelen verkrijgen. Het zijn dus in de eerste plaats de professionele derde-verkrijgers die baat zouden hebben bij een beroep op artikel 2279 B.W. Maar aangezien dit net voor hen uitgesloten is komen we dicht bij een algemene uitsluiting zoals we deze vinden in het Franse recht. In de praktijk leidt de genuanceerde benadering vooropgesteld door de Belgische wetgever toch tot een oplossing waarbij het belang van een effectief pand zonder buitenbezitstelling geplaatst wordt boven het belang van een vlot handelsverkeer.

 

 

[1] Artikel 6, tweede lid Pandwet; MvT, Parl.St. Kamer, Doc. 53, 2463/011, 37; E. Dirix,  De hervorming van de roerende zakelijke zekerheden, Mechelen, Kluwer, 2013, 16; J. Cattaruzza, “Les grands axes de la réforme des sûretés mobilières”, Forum Financier/Droit bancaire et financier 2013, 185; F. Georges, “La reforme des sûretés mobilières, Revue de la Faculté de droit de l’Université de Liège 2013, 333; E. Hellebuyck, “Commentaar bij artikel 6 Pandwet”, Voorrechten en hypotheken OVH 2015, 8; K. Van Landeghem., “Inpandgeving” in J. Cerfontaine en I. Verougstraete I. (eds.), Wet en duiding: Economisch recht: Deel 5: Bank en Zekerheden, Larcier, Brussel 2014, 612; V. Sagaert, “Enkele pijlers van de pandwet”, in Centrum voor  Beroepsvervolmaking in de Rechten (ed.), CBR Jaarboek 2013-14, Antwerpen, Intersentia 2014, 61; J. Baeck, “Het nieuwe pandrecht”, RW 2015-16, 1210.

[2] Cass. 17 oktober 1984, Arr. Cass. 1984-85, 280; Cass. 21 maart 2003, Arr. Cass. 2003, 721; Cass. 12 februari 2004, Arr. Cass. 2004, 256; Cass. 10 oktober 2007, Arr. Cass. 2007, 1890; Cass. 26 november 2010, RW 2010-11, 1227; Cass. 29 september 2015, www.cass.be; Gent 25 april 1936, Res. Jur. Imm. 936, 14, noot E.V.; Brussel 24 januari 1953, JT 1953, 452; Brussel 30 april 2001 RW 2002-03, 626; Kh. Ieper 1 maart 2001, TGR-TWVRF 2012, 121; F. Laurent, Principes XXXII, 1887, 593; H. De Page, Traité, 1975, 938; A.-M. Strannart, “Les sûretés réelles traditionelles – Développements récents”, in A.-M. strannarts (ed.), Le droit des sûretés, Brussel, Editions Jeune Barreau, 78; E. Dirix, “Het vuistpand”, Voorrechten en hypotheken 2001, 5; E. Dirix, “Het passief van het faillissement”, in Faillissement en reorganisatie, Mechelen, Kluwer, 7; R. Dekkers en E. Dirix, Handboek Burgerlijk Recht – Deel II, Antwerpen, Intersentia, 2005, 103; J. Van Kokelenberg, V. Sagaert, T Van Sinay en R. Jansen, “Zakenrecht – overzicht van rechtspraak (2000-2008)”, TPR  2009, 1690; R. Dekkers en E. Dirix, Handboek Burgerlijk Recht – Deel II, Antwerpen, Intersentia, 2005, 369; S. Boufflette, La Possession, Brussel Larcier 2010, 126; J. Del Corral, De leveringsplicht bij de overdracht van roerende lichamelijke goederen, Antwerpen, Intersentia, 2013, 438.

[3] J. Cattaruzza, “Les grands axes de la réforme des sûretés mobilières”, Forum Financier/Droit bancaire et financier 2013, 190; E. Dirix, “België kiest voor een centraal pandregister”, TvL 2014, 9; W. Derijcke, “La réforme des sûretés réelles mobilières”, TBH 2013, 704; F. Georges, “La réforme des sûretés mobilières, Revue de la Faculté de droit de l’Université de Liège 2013, 345; V. Sagaert , “Enkele pijlers van de pandwet”, in Centrum voor Beroepsvervolmaking in de Rechten (ed.), CBR Jaarboek 2013-14, Antwerpen, Intersentia 2014, 62; M. Grégoire, “Le modification du Code Civil en ce qui concerne les sûretés réelles mobilières”, in Insolvabilités et garanties, Brussel, Larcier 2014, 15. J. Baeck, “Het nieuwe pandrecht”, RW 2015-16, 1216; J. Baeck. “Commentaar bij Artikel 24 en 25 Pandwet”, Voorrechten en hypotheken 2015, 44; J. Baeck, “Commentaar bij artikel 21 Pandwet”, Voorrechten en Hypotheken 2015, 39.

[4] F. Laurent, Principes de droit civil. Tome XXXII, Bruylant, Brussel 1878, 554; A. Kluyskens, Beginselen van Burgerlijk Recht – Zakenrecht, Standaard, Gent 1940, 69; R. Derine, F. Van Neste, H. Vandenberghe, Zakenrecht – Deel 1.B, Antwerpen, Standaard 1974, 315-316; A. Heyvaert, “Overzicht van rechtspraak 1961-64”, TPR 1975, 119; S. Boufflette, La Possession, Brussel Larcier 2010, 120; H. De Page, Traité élémentaire de droit civil belge -  Tome V, Brussel, Bruylant 1975, 913; A. Heyvaert, “Bezit heeft verscheidene titels in M. Storme (ed.), Zakenrecht en zakelijke zekerheden, Gent 1983, 171; B.W.M. Nieskens-Isphording en A.E.M. van der Put-Lauwers, Derdenbescherming, Deventer, Kluwer 2002, 6; R. Dekkers en E. Dirix, Handboek Burgerlijk Recht – Deel II, Antwerpen, Intersentia, 2005, 90; P. Lecocq, Manuel de droit des biens, Brussel, Larcier, 2012, 142; V. Sagaert, Beginselen van Belgisch Privaatrecht – V – Goederenrecht, Mechelen, Kluwer 2014, 651; N. Bernard, Precis de droit des biens, Limal, Anthemis 2012, 157.  Frankrijk: A. Weill, F. Terré, P. Simler, Les biens, Parijs, Dalloz 1985, 367; J. F. Romain, “De la possession”, JT 2004, 34; W. Dross, Les choses, Parijs, LGDJ Lextenso éditions 2012, 536; C. Atias, Manuel Droit Civil. Les Biens, Parijs, Litec 2014, 251. Nederland: W.H.M. Reehuis, Zwaartepunten van het vermogensrecht, Kluwer, Deventer 2010, 80.

[5] Artikel 25 Pandwet; MvT, Parl. St., Kamer 2012-13, nr. 2463/001, 47; J. Cattaruzza, “Les grands axes de la réforme des sûretés mobilières”, Forum Financier/Droit bancaire et financier 2013, 190; W. Derijcke, “La réforme des sûretés réelles mobilières”, TBH 2013, 704; F. Georges, “La réforme des sûretés mobilières,” Revue de la Faculté de droit de l’Université de Liège 2013, 345; J. Del Corral, “Zekerheidsrechten – Stand van zaken”, NJW 2014, 58; M. Grégoire, “Le modification du Code Civil en ce qui concerne les sûretés réelles mobilières”, in Insolvabilités et garanties, Brussel, Larcier 2014, 16; J. Baeck, “Het nieuwe pandrecht”, RW 2015-16, 1216; J. Baeck. “Artikel 24 en 25 Pandwet”, Voorrechten en hypotheken 2015, 45.

[6] Artikel 2337, derde lid Code Civil Français; R. Boffa, L’opposabilité du gage sans dépossession, Chron. 2007, 1; P. Crocq, “Gage”, Répertoire de droit civil 2007, 8; G. Ansaloni, “Sur l'opposabilité du gage sans dépossession de droit commun”, La Semaine Juridique entreprises et affaires 2009, 1675; P. Simler, P. Delebecque, Les sûretés, la publicité foncière, Parijs, Dalloz 2009, 605; M. Cabrillac, C. Mouly, S. Cabrillac, P. Pétel, Droit des sûretés, Parijs, Litec 2010, 570;  D. Legeais, Sûretés et garanties du crédit, Parijs, LGDJ Lextenso éditions 2011, 416; Y. Picod, Droit des sûretés, Parijs, Presses Universitaires françaises 2011, 272; L. Andreu, “Gage avec dépossession contre gage sans dépossession”, Recueil Dalloz 2012, 1762; M. Bourassin, V. brémond, M.-N. Jobard-Bachellier, Droit des sûretés, Parijs, Dalloz 2014, 464, 475; L. Aynès, P. Crocq, Droit des sûretés, Issy-Les-Moulineaux, LGDJ lextenso éditions 2015, 272.

 

[7] W.H.M. Reehuis, Zwaartepunten van het vermogensrecht, Kluwer, Deventer 2010, 88; H.J. Snijders en E.B. Rank-Berenschoot, Goederenrecht, Deventer, Kluwer, 2012, 147.

[8] Artikel 25 Pandwet; MvT, Parl. St., Kamer 2012-13, nr. 2463/001, 47; J. Cattaruzza, “Les grands axes de la réforme des sûretés mobilières”, Forum Financier/Droit bancaire et financier 2013, 190; W. Derijcke, “La réforme des sûretés réelles mobilières”, TBH 2013, 704; F. Georges, “La réforme des sûretés mobilières,” Revue de la Faculté de droit de l’Université de Liège 2013, 345; J. Del Corral, “Zekerheidsrechten – Stand van zaken”, NJW 2014, 58; M. Grégoire, “Le modification du Code Civil en ce qui concerne les sûretés réelles mobilières”, in Insolvabilités et garanties, Brussel, Larcier 2014, 16; J. Baeck, “Het nieuwe pandrecht”, RW 2015-16, 1216; J. Baeck. “Artikel 24 en 25 Pandwet”, Voorrechten en hypotheken 2015, 45.

[9] Net zoals de pandhouder van de handelszaak onder het huidige recht; Artikel 21 Pandwet.

[10] Dit is wel weer noodzakelijk wanneer hij machines of bedrijfsuitrusting verkrijgt.

Download scriptie (197.05 KB)
Universiteit of Hogeschool
KU Leuven
Thesis jaar
2016
Promotor(en)
Vincent Sagaert