Realiteit en normaliteit zijn niets meer dan een hardnekkige illusie.

Kelly
Vermeiren

Wanneer waanbeelden of onwerkelijke ervaringen als normale perceptie worden beschouwd, wat sluit dan uit dat elke waarneming op illusie zou kunnen berusten? De mens kan op talloze wijzen zintuiglijk bedrogen worden, maar wat ik tot kern van deze masterscriptie heb willen maken is niet zo zeer de metafysica van het werkelijke noch van hallucinaties, maar het existentiële belang in de ervaring van een werkelijkheid. Volgens zowel David Hume als William James is de werkelijkheid kenbaar door een zintuiglijk proces. Volgens Hume omvatten indrukken alle gewaarwordingen, hartstochten en emoties die zich door hun kracht en levendigheid van denkbeelden onderscheiden. Hume stelt dat in een aantal gevallen het echter moeilijk is om een dergelijk onderscheid scherp af te lijnen, bijvoorbeeld wanneer iemand droomt, delier heeft door hoge koorts, waanbeelden ervaart of innerlijke intense emoties ondergaat. Het is de vrijheid en het onbegrensd vermogen van de verbeelding om ideeën te vermengen of te splitsen van waaruit wanen, droombeelden of illusies ontstaan. Ook James erkent het metafysisch bestaan van onwerkelijke ervaringen, maar dan wel louter als de inhoud van een hallucinatie. Volgens James is betwisting van de eigen innerlijke percepties slechts mogelijk wanneer de eigen overtuigingen onverenigbaar zijn met de kennis die men bezit over de externe realiteit. Beide filosofen maken een duidelijk onderscheid tussen waanzin en werkelijkheid gebaseerd op de rationele vermogens van het individu.

Ik wil niet betwisten dat de zintuigen mogelijk het enige middel zijn om de (externe) wereld(en) te kennen, maar de bestudering van de academische literatuur bewijst dat de zintuigen gemanipuleerd kunnen worden door verstoring van proprioceptieve, visuele en tactiele informatie. Men moet zich hierbij de vraag stellen of de mens die door diens zintuiglijk begrensd waarnemingsgebied het recht heeft een definitieve maatstaf te stellen voor een objectieve werkelijkheid? Verder, door aan te nemen dat de mens op basis van rationele vermogens in staat moet zijn om waanbeeld van werkelijkheid te scheiden, stelt men iets zeer definitiefs. Mensen die ooit waanbeelden intens en levendig hebben ervaren waarvan ze de werkelijkheid nooit in vraag hebben gesteld, zijn dan per definitie niet in staat tot rationeel denken. Wanneer wanen zich subtiel aan het individu voordoen binnen een plausibel scenario is het zeer moeilijk om realiteit van waan te onderscheiden. Wanneer men bijvoorbeeld door een straat loopt en meerdere voetgangers passeert die er in werkelijkheid niet zijn zal men deze perceptie niet in vraag stellen. Wat ikzelf betoog is dat zelfs als wat men ervaart afwijkt van de werkelijkheid van iemand anders, het voor het individu alsnog realiteit is door de intensiteit en emotionaliteit waarmee de ervaring gepaard gaat. Realiteit is naar mijn mening net datgene wat de mens prikkelt en begeestert, wat invloed heeft op de vorming van een persoonlijke identiteit die zich uit in het gedrag en denkbeelden. Bijgevolg stel ik een alternatieve invulling van het begrip ‘werkelijkheid’ voor, waarbij er ruimte moet zijn voor meerdere individuele werkelijkheden. Men zou moeten afstappen van de werkelijkheid, aangezien een objectieve, universele werkelijkheid volgens mij niet bestaat (of op zijn minst niet kenbaar is). De ervaring van de werkelijkheid wordt op zeer unieke en eigen manier, waardoor men dus eerder zou moeten spreken van een werkelijkheid.

Daarom acht ik antropologisch en psychologisch onderzoek van onder meer Laroi et al. en van Os bijzonder zinvol omdat het laat zien dat het pessimisme ten aanzien van wanen op onvoldoende bewijsgrond berust. Wanneer men onwerkelijk ervaringen erkent als deel van de menselijke conditie, erkent men daarmee dat (bijvoorbeeld) psychose een sociale aandoening is. Uit mijn gesprekken met ervaringsdeskundigen concludeerde ik dat waan op zichzelf geen onderdeel uitmaakt van een psychiatrische pathologie. Het is pas wanneer een individu niet meer lijkt te functioneren binnen de structuren van de samenleving dat men tot behandeling zou moeten overgaan. In dat geval is de waan, naar mijn mening, meer een organisatorisch probleem dan een psychiatrische stoornis. Sensibilisering en flexibiliteit van de samenleving zouden hiervoor een oplossing kunnen bieden: buren die helpen het vuil buiten te zetten, het inhuren van een poetsdienst, en dergelijke. Investeren in concrete toepassingen zoals ambulante zorg en sensibiliseringsprogramma’s voor steunfiguren vergroten de kans op rehabilitatie en resocialisatie en kunnen het welbevinden van patiënten vergroten. De humanist en utilitarist in mij pleit ervoor dat de geestelijke gezondheidszorg zich meer op de levenskwaliteit van individuen met waanervaringen moet toeleggen.

Deze masterscriptie deed besluiten dat waanzin niet noodzakelijk waanzinnig is. Analyse van de academische literatuur en de gesprekken met ervaringsdeskundigen gaf aan dat geloven in de realiteit van een mogelijk onwerkelijke ervaring op zichzelf geen pathologie is. Waanzin is niet te versmaden en moet niet worden gevreesd. Spiritueel geïnspireerde wanen, verlichte wanen of wanen waarbij men denkt een hogere positie in te vervullen dan werkelijk het geval is, kunnen immers geluk voortbrengen. Daarom betwist ik de absolute noodzakelijkheid om bij elke vorm van waan tot medicamenteuze behandeling of intensieve gedragstherapie over te gaan. Ik merk dat in de praktijk een gemoedelijke stroom op gang komt die aanleunt bij mijn persoonlijke visie; een stroom die momenteel nog zeer langzaam beweegt, maar wordt ondersteund door een jonge generatie psychologen en therapeuten. Wil deze stroom floreren, dan dient het filosofisch debat over menselijke waardigheid de dualistische norm voor (ab)normaliteit te doorbreken.

 

Download scriptie (691.82 KB)
Universiteit of Hogeschool
Vrije Universiteit Brussel
Thesis jaar
2016
Promotor(en)
Gustaaf Cornelis