Voorbereiding van adolescenten met een licht tot matig verstandelijke handicap m.b.t een woon- en werksituatie. Praktijkervaringen vanuit de sociale dienst van een OC.

Liesbeth
De Wilde

 

Kinderen en jongeren hebben recht om zich zo goed mogelijk te ontplooien. Samen met hun ouders, of andere opvoedingsverantwoordelijken, leggen ze een hele weg af vooraleer ze volwassen zijn.
 
De meeste jongeren slagen er in, vroeg of laat, zelfstandig door het leven te gaan. Bij sommige jongeren verloopt het ontplooiingsproces echter vertraagd of minder evident en blijft hulp en ondersteuning van de omgeving verder aangewezen.
Kinderen en jongeren met een handicap hebben doorgaans extra begeleiding nodig in hun zorgtraject.
Die zaken die voor mensen zonder handicap zo evident lijken in het alledaagse leven, worden door kinderen en jongeren met een handicap vaak als struikelblok ervaren.
 
Tijdens mijn tweede- en derdejaarsstage fungeerde ik als maatschappelijk werkster op de sociale dienst in een orthopedagogisch centrum. Daar kreeg ik de verantwoordelijkheid om een continu- en internaatsgroep van 26 jongeren tussen 13 en 21 jaar met een licht tot matig verstandelijke handicap en (eventueel) bijkomende gedrags- en emotionele problematiek, mee te begeleiden.
De jongeren verblijven vaak jarenlang in de leefgroep opdat ze zich op verschillende terreinen zo optimaal mogelijk ontplooien. Daar een mentale handicap vrij ingrijpend is en ook het leven als volwassene nogal wat verwachtingen schept, is het van belang de jongeren voldoende voor te bereiden op een leven na het OC. Ik ervaarde echter dat vele jongeren bij het verlaten van de voorziening nog niet voldoende voorbereid waren om zelfstandig te leven vb. kunnen budgetteren, instaan voor onderhoud, hygiëne …
Hierbij wil ik wel vermelden dat het niet realistisch is te stellen dat de groei in zelfstandigheid en ontwikkeling na het verlaten van de voorziening stopt, integendeel …
Het begrip ‘mentale handicap’ en meer specifiek kenmerken van licht tot matig mentale handicap werden in hoofdstuk 1 belicht, daar deze grote impact hebben op het functioneren van de jongere en zijn omgeving en toch wel bijzondere zorg vragen. Opdat er efficiënte hulpverlening kan geboden worden is het namelijk van belang inzicht te verwerven in de problematiek van de jongeren. Vooral diegenen die opgroeien in een multi-problemgezin worden daar bovenop nog eens extra belast door allerlei bijkomende moeilijkheden. Via praktijkervaring verkreeg ik meer inzichten in de kwetsbaarheid van de deze jongeren.
Het beperkter functioneren heeft zowel voor de betrokken persoon als voor de ouder(s) gevolgen. Zo hebben zowel de jongeren als hun ouders vaak extra nood aan ondersteuning. Vanuit de maatschappij zijn er op verschillende terreinen heel wat tegemoetkomingen naar de personen en hun ouder(s) om de jongeren optimale ontwikkelingskansen te kunnen bieden en een haalbaar zorgcontinuüm voor hun opvoedingsomgeving te garanderen. Onderwijs en dienstverlening zijn hierbij belangrijke factoren, items die beide door mijn stagevoorziening worden verleend.
In dit kader vond ik het belangrijk om de algemene missie van het OC kenbaar te maken.
Naast het bestuderen van de verstandelijke handicap van de jongeren, onderzocht ik in hoofdstuk 2 hun toekomstperspectieven wat woon- en dagbesteding betreft. Aansluitend concentreerde ik me op de werking en de voorbereiding vanuit het OC en schetste ik hoe mijn stageorganisatie deze voorbereiding probeert te concretiseren vanuit de school, leefgroep en meer specifiek vanuit de sociale dienst.
Verder omschreef ik het uitgangspunt van het werken van de sociale dienst aan de hand van het contextueel denken, gebaseerd op de theorie van Nagy.
In heel wat gezinnen merken we namelijk dat de balans draaglast-draagkracht niet langer in evenwicht is en het belangrijk is om samen te zoeken hoe dit evenwicht kan worden hersteld. Vervolgens omschreef ik, naast de opvoedingsondersteuning naar de omgeving en het praktische en concrete ondersteuningsaanbod, de belangrijkste kerntaken die een maatschappelijke werker op zich neemt bij het realiseren hiervan.
In hoofdstuk 3 probeerde ik een aantal knelpunten waar ik mee werd geconfronteerd op verschillende niveaus, micro (jongere), meso (voorziening) en macro (maatschappij) weer te geven. Deze zijn namelijk een belemmering voor een naadloze overgang naar hun leven na het OC. Vooral de te beperkte financiële middelen wegen op de verschillende niveaus zwaar door en brengen een optimale werking in het gedrang.
Daarom probeerde ik in hoofdstuk 4 tevens een aantal bijdragen tot mogelijke verbeteringen te formuleren, meer specifiek vanuit de leefgroep en de sociale dienst.
 

Universiteit of Hogeschool
Arteveldehogeschool Gent
Thesis jaar
2008