VN-Vredesoperaties in crisis: analyse van de problematiek en mogelijke uitwegen

Nele
Haegemans

VN-Vredesoperaties in crisis.
Analyse van de problematiek en mogelijke uitwegen

 

Op 3 oktober 1993 schokte het beeld van een dode Amerikaanse soldaat die door de straten van Mogadishu gesleept werd de wereld. Die dag stierven achttien Amerikanen, een Maleisiër en 300 tot 1 000 Somaliërs in de Somalische hoofdstad. Geen jaar later, in april 1994, barstte in Rwanda één van de grootste genocides van de 20e eeuw uit. In minder dan drie maanden tijd werden 500 000 tot 800 000 Tutsi’s en duizenden gematigde Hutu’s ongenadig afgeslacht. De aanwezige VN-vredesmacht was onmachtig om de moordenaars een halt toe te roepen. Weer een jaar later, op 11 juli 1995, viel de ‘safe haven’ Srebrenica (Bosnië-Herzegovina) in handen van de Serviërs. Nederlandse blauwhelmen keken machteloos toe hoe duizenden Bosnische mannen werden weggeleid naar de dood.

 

Sinds het laatste decennium van de 20e eeuw verzeilde VN-vredeshandhaving in een ernstige vertrouwenscrisis. Elke dag kunnen we in televisiejournaals en kranten vanop de eerste rij volgen hoe de VN vecht voor een plaats in de moderne wereld, maar heel vaak dat gevecht verliest. Hooggespannen verwachtingen worden telkens opnieuw tenietgedaan, de idealen van de organisatie keer op keer doorkruist door krijgsheren en grootmachten, en steeds weer komt haar onvermogen schrijnend aan het licht. De VN lijkt er niet in te slagen vrede en veiligheid te creëren.

 

Nochtans zijn vredesmissies sinds 1948 één van de bestaansredenen van de Organisatie van de Verenigde Naties. In een poging om een escalatie van lokale conflicten te voorkomen en een catastrofale clash tussen de Verenigde Staten en de Sovjet-Unie te vermijden, trachtte  de organisatie een bijdrage te leveren aan internationale vrede en veiligheid tijdens de Koude Oorlog. Zodra in een bepaald conflict een bestand of een wapenstilstand gesloten was, zond de wereldorganisatie blauwhelmen om een bufferzone te creëren tussen de oorlogsvoerende partijen. Rust keerde weer in het gebied, en fundamentele oplossingen voor de oorzaken van het conflict konden zo gemakkelijker gevonden worden.

 

Het einde van de Koude Oorlog luidde ook voor de VN een nieuw tijdperk in. Met het wegvallen van de Oost-West tegenstelling werden conflicten complexer. Bovendien breidde het takenpakket van de vredeshandhavers fel uit. Blauwhelmen vormden niet meer alleen een buffer tussen conflictpartijen; ze organiseerden verkiezingen, boden hulp bij de heropbouw van administratieve structuren, verzorgden de opleiding van burgerpolitie, hielpen bij de economische reconstructie, enz. Al snel bleek echter dat de blauwhelmen niet opgewassen waren tegen al deze taken in een nieuwe wereldorde. De moeilijkheden waarmee ze te kampen kregen, werden steeds talrijker en complexer: vermoorde blauwhelmen, passiviteit tijdens genocides, assistentie bij etnische zuivering of gijzelingsacties waren het gevolg. Gemiste kansen, vertrouwenscrises en schaamte vielen de peacekeepers te beurt. Van een zeer verdienstelijke en succesvolle techniek verwerden de vredesoperaties steeds vaker tot een oorzaak van nog meer problemen.

 

Hebben de VN-operaties nog toekomst? Kunnen de blauwhelmen, met andere woorden, onder andere omstandigheden en met ruimere middelen beter presteren of zijn de huidige tussenkomsten van de VN ‘as good as it gets’?

 

Inzicht in de precieze redenen van de crisis in de VN-vredesmissies is cruciaal in de zoektocht naar een antwoord. Vooreerst stelt zich het probleem van gewijzigde conflictomstandigheden sinds het einde van de Koude Oorlog. De vereenvoudigde – eerder cynische – ordening van de wereld in twee machtsblokken maakte plaats voor anarchie en chaos, bewust gecreëerd door krijgsheren. Waar eerst gevochten werd tussen twee of meerdere landen, vinden vijandelijkheden nu eerder plaats binnen eenzelfde land, waarbij oorlogsvoerders zich nauwelijks aan bestanden en wapenstilstanden houden. Blauwhelmen komen vaak zonder enige voorbereiding terecht in burgeroorlogen, in tegenstelling tot vroeger toen ze slechts in actie kwamen na het beëindigen van de gevechten. Uiteraard brengt dit zwaardere risico’s en hogere kosten met zich mee.

 

Bovendien haalden de blauwhelmen in het verleden hun sterkte uit drie essentiële principes: onpartijdigheid, minimaal gebruik van geweld en onderhandelingen met de conflictpartijen. Hun belangrijkste taak was steeds om vrede te bewaren, niet om vrede te creëren. De complexere omstandigheden die sinds de jaren '90 heersen, ontzeggen hen deze traditionele handelingsprincipes.

 

Als hoofdoorzaak van de malaise moet echter een algemeen gebrek aan politieke wil van de VN-lidstaten geciteerd worden. Hoewel de lidstaten verantwoordelijk zijn voor het leveren van manschappen en middelen, ontbreekt hiertoe de wil de laatste jaren steeds duidelijker. Regeringen slagen er niet in hun bevolking te overtuigen van de noodzaak ‘onze jongens’ te sturen naar een verre oorlogssituatie waar geen directe nationale belangen op het spel staan. Vredesmissies zijn dus steeds vaker onderbemand of slecht uitgerust, met onmiddellijke gevolgen voor de effectiviteit.

 

Cru gesteld: de VN is onderbemand, ondergefinancierd, onvoorbereid, te traag, te zwak, te gefragmenteerd en te gepolitiseerd om vredesmissies effectief te beheren. Wil men vredesmissies in de toekomst handhaven als conflictbeheersingsmechanisme, dan moet in de eerste plaats het gebrek aan politieke wil opgelost worden. Zolang de vredesmachten onderbemand en ondergefinancierd zijn, kan efficiëntie noch effectiviteit bereikt worden.

 

Daarnaast is het aangewezen het concept van de vredesmissies aan te passen. Bij een VN-optreden in situaties waar een bestand of een wapenstilstand (nog) niet stabiel is en geweld geregeld heropflakkert, moet de techniek van peacekeeping uitgebreid worden naar peace-enforcement, een specifiek soort vredesmissie waarbij de mogelijkheid om geweld te gebruiken de uitvoering van een vredesakkoord beter kan verzekeren. Wanneer doelgericht initieel geweld vereist is om alle conflictpartijen tot medewerking te overhalen, moet  de VN bereid zijn dat ook effectief te gebruiken. De doelstelling van deze militaire actie is politiek, namelijk conflictpartijen binden aan eerder aangegane afspraken. De VN moet dus meer moed aan de dag leggen en geen genoegen nemen met de ontplooiing van een klein aantal militairen met een beperkt mandaat. In Somalië, Bosnië en zovele andere plaatsen holde de organisatie té vaak de feiten achterna. Door onpartijdig, maar robuust op te treden tegen agressoren, moeten vredesmissies actief werken aan hun geloofwaardigheid en zo hun slagvaardigheid verhogen.

 

Natuurlijk biedt deze verandering geen instant-antwoord op alle problemen. De lidstaten moeten overtuigd worden dat de mogelijkheid om geweld te gebruiken in essentie zal neerkomen op een vermindering van het eigenlijke gebruik ervan. Mondelinge overtuigingskracht, indien versterkt door deze effectieve dreiging, zal op het terrein de risico’s en mislukkingen verminderen. De vrees voor slachtoffers in eigen rangen wordt dan minder acuut en zal de beslissingen van regeringen minder beheersen; zo moet de bereidheid groeien om met manschappen en financiële middelen dit nieuwe soort vredesoperaties te steunen. De meest fundamentele uitdaging van de Verenigde Naties voor de 21e eeuw kan bijgevolg gedefinieerd worden als het motiveren van haar lidstaten.

Universiteit of Hogeschool
KU Leuven
Thesis jaar
2003