Vergelijkende studie van methoden voor de bepaling van de lichaamssamenstelling bij obese jongeren.

Evelyne
Hanssens

METHODEN VOOR DE BEPALING VAN DE LICHAAMSSAMENSTELLING

BIJ OBESE JONGEREN

 

INLEIDING

 

Het toenemende probleem van overgewicht bij kinderen en adolescenten neemt epidemische vormen aan. Zo een epidemie vormt niet alleen een bedreiging voor de gezondheid op volwassen leeftijd. Het veroorzaakt ook psychosociale problemen en jaagt de kosten voor de gezondheidszorg en de maatschappij de hoogte in. In België gaat 8% van het budget van de sociale zekerheid naar dit probleem. Maar liefst 43% van onze landgenoten kampt met overgewicht. Een goede preventie en een multidisciplinaire behandeling van jongeren die kampen met overgewicht is meer dan noodzakelijk.

 

METHODEN VOOR DE BEPALING VAN DE LICHAAMSSAMENSTELLING

 

Overgewicht is een chronische aandoening van te veel vetmassa in het lichaam. Het risico voor de gezondheid wordt niet alleen bepaald door de totale hoeveelheid vet in het lichaam, maar ook door de verdeling van de overtollige vetmassa over de verschillende compartimenten.

Gedurende de voorbije vijftig jaar werden tal van antropometrische en niet-antropometrische methoden ontwikkeld om de lichaamssamenstelling te bepalen. Maar welke methode is nu uiteindelijk de beste om de lichaamssamenstelling te bepalen?

Spijtig genoeg blijft deze vraag voorlopig onbeantwoord door het gebrek aan een gouden standaard.

Wel kan men methoden vergelijken en de belangrijkste verschillen bespreken.

 

HUIDPLOOIMETHODE TEGENOVER IMPEDANTIEMETHODE

 

In dit onderzoek werd de huidplooimethode met de bio-elektrische impedantiemethode vergeleken, beiden gebruikt om op een gemakkelijke en relatief goedkope manier de lichaamssamenstelling te bepalen.

 

De metingen, nodig voor dit onderzoek werden uitgevoerd op een obese populatie van twaalf- tot achttienjarigen die in het Zeepreventorium in De Haan een multidisciplinaire residentiële obesitas-behandeling krijgen. In totaal werden 314 metingen effectief gebruikt voor het onderzoek waarvan 214 metingen bij meisjes en 127 metingen bij jongens.

 

Bij deze methode wordt de hoeveelheid subcutaan vet op verschillende plaatsen van het lichaam gemeten met een vetcaliper. De voordelen van deze methode zijn: goedkoop, éénvoudig en snel. De nadelen zijn: slechte reproduceerbaarheid, vereist veel ervaring en in bepaalde situaties moeilijker te meten (extreme obesitas, bejaarden, dehydratatie,..).

 

De huidplooien werden in het onderzoek met een vetcaliper tot op 1 mm nauwkeurig gemeten.

Voor de berekening van het lichaamsvetpercentage uit huidplooimetingen werd de populatiespecifieke formule van Slaughter gebruikt.

 

Bij de impedantiemethode meet men de weerstand die een kleine wisselstroom ondervindt in het lichaam. De vetvrije massa bevat quasi al het lichaamswater met elektrolyten en heeft daardoor een grotere geleidbaarheid dan vetweefsel dat geen water bevat. De weerstand is dus omgekeerd evenredig aan de hoeveelheid vetvrije massa in het lichaam. Met andere woorden: hoe hoger de weerstand, hoe hoger de vetmassa in het lichaam. Voordelen van deze methode zijn: nauwkeurig, reproduceerbaar, gemakkelijk, relatief goedkoop. De nadelen zijn: de meetprotocols moeten nog gestandaardiseerd worden, de meetomstandigheden moeten zo constant mogelijk gehouden worden.

 

De impedantie werd in het onderzoek met behulp van een Bodystat-toetsel 1500MDD met 4 elektroden gemeten (50 KHz; 0,2 mA).

Dit toestel kan het vetpercentage zelf berekenen en weergeven. Maar aangezien dit toestel niet speciaal ontwikkeld is voor obese jongeren, kunnen we ervan uitgaan dat de resultaten, berekend door het toestel zelf, niet betrouwbaar zijn voor deze specifieke populatie. Men berekende in deze studie dan zelf het vetpercentage op basis van de impedantie met de formule van Wabitsch:

 

De 2 methoden werden statistisch vergeleken.

Vetpercentages berekend met de formule van Slaughter op basis van de huidplooimetingen, werden in de X-as uitgezet tegenover de vetpercentages berekend met de formule van Wabitsch op basis van de impedantie (Fig. 1).

De correlatie bedraagt 0,807 (significantie op niveau 0,01), wat wijst op een behoorlijke samenhang tussen de twee methoden. Deze correlatie was groter bij jongens (r = 0,862) dan bij meisjes (r = 0,719).

 

Vervolgens kon men via de Bland en Altman methode de overeenkomst en systematische verschillen tussen de twee methoden nagaan.

Op de X-as werd het gemiddelde vetpercentage van de twee methoden uitgezet tegenover het verschil van de twee methoden: nl. het vetpercentage bekomen uit de impedantie verminderd met het vetpercentage bekomen uit de huidplooimetingen (Fig. 2).

 

Fig. 1: Vetpercentage bepaald met de formule van Slaughter (huidplooimethode) tegenover vetpercentage bepaald met de formule van Wabitsch (impedantiemethode).

 

Fig. 2: Bland en Altman analyse

 

Indien de twee methoden exact met elkaar zouden overeenkomen, dan is dit verschil gelijk aan 0. Hoe meer dit verschil afwijkt van 0, hoe groter het verschil tussen de twee methoden.

In dit geval is het verschil tussen de twee methoden 1,85% vet (SD: 5,9%) en toont dus een goede overeenkomst tussen de twee methoden. Toch kan men afleiden dat de impedantiemethode systematisch hogere resultaten geeft t.o.v. de huidplooimethode, aangezien het verschil een positieve waarde aangeeft.

 

Uit figuur 2 en uit volgende tabel kan men vervolgens afleiden dat de huidplooimethode bij relatief lage vetpercentages een onderschatting van het vetpercentage geeft t.o.v. de impedantiemethode. Bij hoge vetpercentages zal de huidplooimethode echter een overschatting geven van het vetpercentage t.o.v. de impedantiemethode.

 


Als men vervolgens de resultaten vergeleek die door het Bodystat-toestel zelf werden berekend met de resultaten die m.b.v. de populatiespecifieke formule van Wabitsch werden berekend, kwam men tot het besluit dat het Bodystat-toestel de vetpercentages bij de onderzochte populatie onderschat met 9,69 % (Fig. 3). Hieruit kan men besluiten dat het Bodystat-toestel duidelijk niet afgestemd is op de onderzochte populatie (obese jongeren) en een vertekend beeld geeft van de lichaamssamenstelling.

 

CONCLUSIE

 

Er zijn verschillende methoden beschikbaar voor de bepaling van de lichaamssamenstelling. Elke methode heeft zijn specifieke voor- en nadelen. De individuele gebruiker moet erop toezien dat de door hem/haar gebruikte methode het best geschikt is voor de beoogde doelstelling en de beoogde populatie.

Hierbij benadrukt men dat het gebruik van populatiespecifieke voorspellingsformules een ‘must’ zijn als men het vetpercentage wil berekenen uit een reeks welbepaalde metingen.

Toestellen die enkel het vetpercentage weergeven, zijn niet steeds aangepast aan de populatie, kunnen verkeerde resultaten weergeven en kunnen bijgevolg een verkeerde conclusie vormen over de lichaamssamenstelling van een individu.

 

Download scriptie (484.87 KB)
Universiteit of Hogeschool
Odisee
Thesis jaar
2005