Verborgen Sporen

Joke
Teugels

Mijn scriptie is in eerste instantie een zoektocht naar een werkwijze: hoe wil en kan ik, als kunstenaar, iets meedelen aan de kijker?

Allereerst duid ik aan hoe ik de kijker wil aanspreken. Welke mogelijkheden heb ik als beeldend kunstenaar wanneer ik zonder woorden tot de toeschouwer wil doordringen? Niet dat ik geen woorden wil gebruiken, maar wat als de eigenlijke boodschap onzegbaar is? Wat we willen meedelen ligt steeds tussen het realistische en het imaginaire in. We vertrekken vanuit een realiteit, maar in het beeld dat we ons vormen sluipt steeds weer onze verbeelding binnen. Die verbeelding vormt de werkelijkheid naar de structuur van onze geest. Ik onderzoek dus vooral de waarneming, hoe mensen omgaan met beelden en hoe beelden elkaar onderling kunnen verdringen.

Pas in tweede instantie heb ik besloten om van mijn werk ‘Verborgen sporen’ een zoektocht te maken, naar sporen maar ook naar het besef van een ruimte. Toch blijft de essentie van mijn werk een studie van de waarneming van de huidige mens. Wat bij een waarneming nablijft is afhankelijk van de intensiteit van de stimuli en van de instelling van de waarnemer. De mens moet een keuze maken, hij schift en sluit bepaalde stimuli buiten want hoe meer stimuli er aanwezig zijn hoe moeilijker het wordt om de aandacht bij één ervan te houden.[1]

Onze zintuigen zijn hoog ontwikkelde biologische constructies die externe stimuli ontvangen en een keten van een gebeurtenis op gang brengen die leidt tot de uiteindelijke waarneming. De informatie transmissie (of overbrenging) gebeurt via verschillende neurale kanalen. De waarneming is meer dan de som der delen volgens de signaaldetectie theorie. De gewaarwording is een geleidelijk proces omdat alle sensorische systemen gekenmerkt worden door toevallige signalen, deze worden ruis genoemd. De ruis kan vergeleken worden met de sneeuw op tv wanneer er geen kanaal opstaat. De gewaarwording is de som van het signaal en de ruis die je bewustzijn bereikt en is meer dan de vermogens van onze waarneming alleen.[2] Voor mij zijn dat de sporen die een waarneming achterlaat bij de toeschouwer. Dat gedeelte van de waarneming blijft in de geest van de toeschouwer behouden en beïnvloedt een volgende waarneming van de toeschouwer, omdat die sporen een structuur aanreiken voor een nieuwe waarneming. In de huidige maatschappij moeten die sporen frappant zijn of ze worden nauwelijks opgeslagen. In mijn werk wil ik de sporen niet zo nadrukkelijk aan de kijker opdringen, maar door nauwkeurige waarneming zijn de sporen die eerst verborgen waren, vindbaar. Mijn werk drukt in eerste instantie homogeniteit uit (één kleur, weinig reliëf) maar toch zijn er sporen die de waarneming van het werk kunnen structureren. Deze structuur is echter geen dwangbuis, het is niet zo dat er één of meerdere aspecten domineren. Vandaar dat de kijker vrij kan waarnemen en zelf uitmaken welke sporen achterblijven.

Ik wil nog even kort de titel van mijn werk Verborgen Sporen toelichten. Het woord verborgen wijst op het niet direct waarneembare van de sporen. De vluchtigheid van de waarneming is er vaak de oorzaak van dat sporen verborgen blijven en zorgt er meermaals voor dat de waarneming misleidend werkt. De objecten die opgenomen zijn in mijn werk zijn op zich vervangbaar door andere. De paddenstoelen die ik als objecten gekozen heb, zijn gemaakt uit witte glaskorrels (patte-de-verre). De situatie waarin de paddenstoelen zich bevinden zal de waarneming mee bepalen, een waarneming die sporen achterlaat die zich in de hersenen vastketenen. De sporen zelf zijn de rest, dat wat overblijft na het kijken. Onze visuele waarneembare werkelijkheid is overbeladen maar er blijven bepaalde delen van beelden achter in onze geest. Wat de sporen in mijn werk (en in ieder ander) zijn is niet door de kunstenaar bepaald. De toeschouwer kan zich de kleur herinneren, of de vorm, of de schaduw. [3] Het staat niet vast wat van dit werk zal blijven hangen, maar zeker is dat de visuele sporen niet het volledige werk zullen omvatten en dat dit werk ervoor zal zorgen dat wanneer de kijker de volgende keer geconfronteerd wordt met een kunstwerk dat bijna opgaat in zijn omgeving, een paddestoel of een ronde structuur, hij meer aandacht aan dit kunstwerk zal geven. Zijn aandacht is aangescherpt. Getraind om te letten op fel gekleurde, afwisselende vlakken, zal hij nu de noodzaak aanvoelen om zijn ogen scherp te stellen op een homogeen vlak. Door mijn werk hoop ik dat de toeschouwer een nieuwe structuur van waarneming opbouwt. Zo kan mijn werk een inspiratie vormen om op een andere manier waar te nemen en te handelen. De overheersende cultuur bepaalt onze waarneming, probeert vast te leggen welke sporen behouden blijven en welke beelden in de toekomst onze aandacht verdienen. Zo sterven bepaalde manieren van waarneming af. Beelden die niet meteen herkenbare sporen oproepen, zullen slechts vluchtig worden waargenomen of volledig opzij geschoven, zeker in een maatschappij waar we bedolven worden door beelden. Vandaar dat we niet langer in staat zijn om gericht waar te nemen en dat onze zelfstandigheid in het vinden en analyseren van beelden/objecten verzwakt. Ik wil dan ook onderzoeken hoe sporen zich visualiseren. In een eerste fase richt dit onderzoek zich op het werk van Orla Barry, Robert Ryman en Gabriel Orozco.

Het spoor in de zin van visuele waarneming (visuele prikkels) is volgens Dirk Lauwaert een rustplaats in het onophoudelijk beeldproces in onze maatschappij. Hij ziet ook het beeld als een ‘oase’ van prikkels. Een beeld gaat deze visuele prikkels gestalte geven in een schema, in een vaste verhouding. De beelden die biologisch ontstaan uit prikkels worden gekoppeld als ze elkaar versterken, dus een beeld, een herinnering vormen. Het beeld, de herinnering vormt een vaste gestalte in een vaste verhouding, de vluchtige sporen worden gekristalliseerd.[4] Hoe minder onnuttige prikkels worden opgenomen, hoe efficiënter onze waarneming zal worden, hoe minder we worden afgeleid van wat echt telt. We kunnen onze waarneming beter schematiseren, beter coördineren. Beelden zijn een zeker machtsymbool in onze maatschappij aangezien we telkens een ander beeld krijgen voorgeschoteld, bijvoorbeeld TV presenteert ons voordurend snel wisselende beelden. Beelden vormen een bundel van prikkels die steeds nieuwe verbindingen kunnen aangaan, de mogelijke verbindingen worden beïnvloed door herinneringen. Beelden  eisen een groot associatievermogen van de toeschouwer, maar het is niet mogelijk om van beeld naar beeld te racen, dus de mens wordt onderhevig aan de snelheid van prikkels. Daardoor geraken we opgesloten. Dirk Lauwaert ziet de stroom van beelden als een metafoor voor de betreurenswaardige toestand waarin we ons als toeschouwer bevinden.[5]

Verderop in deze scriptie bespreek ik de verwerking van waarneming tegen een wetenschappelijke achtergrond: de rol van het korte en lange termijngeheugen en de manier waarop waarnemingen gestructureerd worden in het menselijke brein. Daarbij is een heel belangrijke vaststelling dat beelden in fracties worden opgeslagen, verbonden worden met andere gelijkaardige beelden en zo een ganse structuur vormen in de hersenen. Deze structuren kunnen opnieuw geactiveerd worden bij een volgende waarneming, waarmee meteen fysiologisch vaststaat dat een voorgaande waarneming alle daaropvolgende gelijkaardige waarnemingen zal beïnvloeden. Het heeft dus als persoon zeker zin om stil te staan bij onze manier van zien en bij de invloed van de maatschappij daarop.

Mijn streefdoel bij het maken van dit werk is het onderzoeken van waarnemingsvormen en van de sporenvorming van ervaringen in het menselijke brein. Dit onderzoek gebeurt niet op een zuiver wetenschappelijke basis, maar vanuit een artistieke analyse. In mijn werk betracht ik dat door beelden te onderzoeken en verschillende typen van sporen aan te bieden aan de kijker. Omdat de sporen niet evident (meteen waarneembaar) zijn, wordt de toeschouwer geconfronteerd met de mogelijkheid om anders waar te nemen. Deze andere vorm van waarnemen zal meer tijdsintensief zijn, tijd krijgt er een dimensie bij. Het beeld en de sporen die het achterlaat worden beïnvloed door de tijd die de kijker wil spenderen aan de waarneming.

Onvermijdelijk bracht mijn analyse mij bij een nieuwe vraag. Het is duidelijk dat alle sporen zich voordoen in een ruimte. Daarbij stel ik me de vraag hoe sporen zich manifesteren in die ruimte. Hoe worden toeschouwers beïnvloed door een ruimte, in hoeverre is de ruimte omheen de sporen van belang voor de waarneming en de algemene ervaring. Om die vraag te kunnen beantwoorden, moet het begrip ruimte duidelijk afgelijnd worden. Algauw bleek dat daarbij ook het woord plek besproken moest worden. Via verschillende kanalen van kunstzinnige en wetenschappelijke benadering van deze begrippen ga ik na wat het verschil is tussen een plek en een ruimte. Natuurlijk veranderen de visies op deze begrippen doorheen de geschiedenis en ook die evolutie probeer ik te schetsen.

Ook in het onderzoek naar het concept ruimte en de manifestatie van sporen in de ruimte  is de tijd een belangrijke factor, en dat in meerdere opzichten. Zo is de tijd de onmisbare vierde dimensie om sporen te lokaliseren en ruimten te creëren. Anderzijds is tijd van belang bij het maken van een kunstwerk, een kunstwerk steekt tijd in een cocon. Soms wil een kunstwerk een vluchtig moment langdurig vastleggen, soms wil kunst via een momentopname een langere periode vastleggen. De tijd zelf speelt ook met ruimten. Ruimten die in de ene tijdsperiode ervaren worden als normaal, passen in een volgende periode niet meer in de ervaringwereld van de toeschouwer en worden vreemd. Als laatste is tijd op dezelfde manier van belang bij de waarneming. Afhankelijk van de tijd de toeschouwer wil besteden aan de waarneming van een ruimte of plek zal het beeld dat hij zich vormt van de omgeving anders zijn, de sporen die de ruimte nalaat in zijn hersenen zijn van een andere aard.

Wanneer de begrippen duidelijk gesteld zijn en de invloed van de tijd op de concepten en de waarnemers in acht genomen zijn, kan ik overgaan tot de eigenlijke overkoepelende vraag. Hoe ervaart de toeschouwer een omgeving en wat is de rol van verborgen sporen in dat proces.


[1]  De mens gaat soms tijdens de gewaarwording mentale beelden oproepen. Deze twee acties maken  gebruik van dezelfde hersenstructuren. Een aantal studies van Craver-Lemley (1982 ) en Reeves (1971) hebben aangetoond dat het neurale circuit niet tegelijkertijd kan worden gebruikt voor twee verschillende doeleinden.

E.D. CAPALDI, e.a., Psychologie. Een inleiding, België idem: Academia Press, 1998, p.171 en p.179

[2] Hiermee verwijs ik naar de filtertheorie van D. Broadbent (1975) De filtertheorie is een theorie met een vroege stimulusselectie d.w.z. stimuli worden geschift op het niveau van de zintuiglijke waarneembaarheid. Maar er zijn onderzoekers die deze theorie verwerpen en verklaren dat de mens stimuli begint te schiften na de bewuste zintuiglijke waarneming. In deze theorie  gaat het om een late stimulusselectie.

E.D. CAPALDI, e.a., Psychologie. Een inleiding, België idem:Academia Press, 1998, p.125 en p.219

[3] Ik geef hier drie mogelijke verschillende sporen op, het is namelijk voor mij onmogelijk te bepalen welke van de drie door de toeschouwer opgenomen zullen worden.

[4] D. LAUWEART, ‘Over het vertellend beeld’, www.dewitteraaf.stylelabs.com, ten laatste geraadpleegd op 24 mei 

[5] D. LAUWEART, ‘Over het vertellend beeld’, www.dewitteraaf.stylelabs.com, ten laatste geraadpleegd op 24 mei   

Universiteit of Hogeschool
LUCA School of Arts
Thesis jaar
2006