Verborgen Kinderen. Een explorerende analyse van veertig getuigenissen van ondergedoken joodse kinderen

Nele
De Clercq

Verborgen Kinderen.

Een explorerende analyse van veertig getuigenissen van ondergedoken joodse kinderen.

 

Anne Frank, het joodse meisje dat ondergedoken zat in het achterhuis, hield een dagboek bij over de oorlogsgebeurtenissen. Het werd ontdekt, waardoor ze uitgroeide tot een van de belangrijkste iconen van de jodenmoord, de verpersoonlijking van de uitroeiing van joodse generaties, dromen en verwachtingen. Gie van den Berghe vernoemt de Amerikaanse documentaire ‘Anne Frank Remembered’, waarin gesteld wordt dat Anne ‘alle andere slachtoffers in de schaduw stelt’.1

Anne was inderdaad niet de enige. Er werden in België een 5330 joodse kinderen van een gruwelijk lot gered. Die redding bestond erin hen een andere identiteit aan te meten en hen te verstoppen, veelal bij particulieren en katholieke instellingen. Het onderwerp van deze scriptie met als titel ‘Verborgen Kinderen’, situeert zich op het niveau van de ervaringen van de ondergedoken joodse kinderen voor, tijdens en na de oorlog. De doelstelling die ik me voor ogen hield, was deze groep, die er tientallen jaren het zwijgen toe deed, een stem te geven. Ik wil de moedig afgelegde getuigenissen die ingingen tegen het heersende vooroordeel dat men als onderduikkind toch niets had meegemaakt in vergelijking met kampoverlevenden, in de openbaarheid brengen. Als hoofdbron hanteerde ik 40 Franstalige interviews met kinderen die tijdens de Tweede Wereldoorlog ondergedoken zaten. Die interviews werden afgenomen door Johannes Blum en door mezelf getranscribeerd naar het Nederlands.

Na een methodologische, bronkritische verantwoording en een overzicht van het reeds verrichte onderzoek, volgt de historische kadering en thematische bevraging van de getuigenissen. Hierin komen de vooroorlogse situatie, de achtergrond van de geïnterviewden, het eigenlijke onderduiken, de emotionele ervaringen en de verwerking van het gebeurde door de betrokkenen aan bod. Hieronder volgt een korte samenvatting van de resultaten.

De verhalen sluiten perfect aan bij het reeds verrichte onderzoek naar de migratieproblematiek van de jaren 1920 en 1930. Ze bewijzen dat veel joden die na Wereldoorlog I in België leefden erg arm waren. Zij vluchtten net naar andere oorden om hun levensstandaard te verbeteren. Opvallend was de relatief snelle laïcisering van de joodse migranten in België. Hoofdoorzaken van deze mentale breuk waren de slechte economische toestand en het antisemitisme in hun thuisland. De vooroorlogse groep joden in ons land kenmerkte zich door een grote diversiteit. Wat naar voor kwam uit de interviews is dat de armoede een rol speelde in het onderhouden van de joodse tradities. Soms kon men bijvoorbeeld de sabbat niet naleven uit economische overwegingen, men moest werken. De vierde en vijfde vraag in deel drie beslaan een heel gamma aan kleinere vragen die peilen naar het aanvoelen van antisemitisme, de beleving van de tiende mei 1940, de ‘exodus’ en de anti-joodse maatregelen na de capitulatie, het afscheid, de aankomst op het nieuwe adres, het contact met de ouders, de activiteiten tijdens de onderduik en de financiële kant van de onderduik. De gevoelens en emotionele ervaringen van de ondergedoken kinderen zijn onderwerp van hoofdstuk zes. Opvallend is dat de verschijnselen van verdriet en rouw zich niet voordeden zoals dat in een normale situatie het geval zou zijn. De kinderen bleken een haast onvoorstelbaar aanpassingsvermogen aan de dag te leggen en voelden aan dat er levensgevaar dreigde. Ongeveer alle kinderen werden met een nieuwe godsdienst geconfronteerd. Vooral uit veiligheidsoverwegingen werd er aangedrongen op een katholieke opvoeding. Eenzijdig stellen dat religieuze instellingen en gezinnen er enkel op uit waren joodse kinderen te redden door hen te winnen voor het katholicisme, zou niet rechtvaardig zijn en weinig respectvol voor de gestelde verzetsdaden. Dit neemt natuurlijk niet weg dat heel wat joodse kinderen gedoopt werden. Omtrent de godsdienstige beïnvloeding zijn weinig algemene conclusies te trekken. Ontzettend veel factoren traden bij ieder kind afzonderlijk met elkaar in interactie.

Het verhaal van de kinderen eindigde niet bij de bevrijding van België. De fase na de oorlog was erg bepalend voor de verwerking van de opgelopen psychologische beschadigingen. In negen hoofdstukken komen evenveel vragen aan bod waarbij ik zoveel mogelijk elementen van de naoorlogse impact aan bod laat komen. Ik ga nader in op de gevoelens van het kind bij het verlaten van de onderduikplaats en de omgang met de eigen ouders na de oorlog. De herintegratie was niet evident. Vooral het samenwonen met de eigen ouders kon voor moeilijkheden zorgen. Iemand zei zelfs letterlijk: ‘Ik had nooit gedacht in een ergere situatie terecht te komen dan daarvoor.’ Ik moet nuanceren dat er sporadisch een positieve noot klonk over de terugkeer naar de ouders. Het religieuze aspect zorgde daarentegen voor minder problemen. Erg veel respondenten konden na de oorlog terecht bij één of meerdere ouders. Dit maakte dat het katholieke geloof, waaraan een aantal ijverig had deelgenomen, nog van weinig tel was na de oorlog. Ofwel werd het kind terug ingewijd in de joodse gebruiken, maar vooral werd religie gewoon uit het leven gebannen zodat de kinderen zich niet moesten aanpassen. Of men het eigen verhaal kwijt kon na de oorlog, wat de invloed was van de onderduik op het leven, welke gevoelens men nu koestert ten opzichte van de onderduik en de psychologische gevolgen ervan, zijn onderwerp van hoofdstukken vier tot zeven. Voor heel wat kinderen werd zwijgen ‘de tweede onderduikplaats’. Het kwam algemeen naar voor in de interviews dat men na de oorlog niet honderduit kon vertellen over wat men had ervaren de afgelopen jaren. Pas jaren later, bijvoorbeeld tijdens een interview, begon men te praten. De onderduikkinderen hadden/hebben in wisselende mate en individueel erg verschillend last van verschillende psychologische beschadigingen. Het is verscheidenheid troef betreffende de gevoelens ten opzichte van de onderduik. Het bleek ook een moeilijke vraag te zijn voor de kinderen om te beantwoorden. Het lijden eindigde dus niet na de oorlog. Ik kan algemeen wel stellen dat de meesten zich goed hebben hersteld, ondanks de beschadigingen. De naoorlogse opvang was erg belangrijk voor de verwerking van de trauma’s. Als men na de oorlog terugkeerde naar de eigen ouders was het risico groot dat het herstelproces trager zou verlopen. Toch mogen we zeker niet uit het oog verliezen dat een groot aantal een ongelooflijke psychische kracht liet zien en zich met grote vitaliteit aanpaste aan de nieuwe levenssituatie. De psychologische begeleiding na de oorlog liet te wensen over. Indien men jaren later nog met problemen kampte, maakte men de stap naar een psycholoog of psychiater. Een aantal van de respondenten hebben een therapie achter de rug. Nogmaals een bewijs dat oorlog een allesdoordringend gegeven is. In de laatste hoofdstukken komt nog aan bod of men een bezoek bracht aan Auschwitz en hoe men de eigen joodse identiteit ervaart. Het aantal mensen dat Auschwitz nog niet bezocht en niet wil bezoeken, is groter dan diegenen die het wel deden. Hiervoor halen ze veelal persoonlijke redenen aan die erg variëren. Wat de identiteit betreft: een groot aantal werd zich pas na de oorlog bewust van het joods-zijn. Sommigen kenden eerst een periode van schaamte in deze identiteitszoektocht, maar zijn nu erg trots op hun joodse identiteit. Wat men onder dit laatste verstaat, is erg gediversifieerd. Voor weinigen heeft het nog iets met religie te maken, maar veelal met zionisme of net antizionisme, een historische lotsverbondenheid, cultuur en geschiedenis. Het valt voor mensen heel moeilijk uit te leggen waarom ze zich joods voelen. Een perfect sluitende definitie is niet mogelijk en volgens mij ook niet wenselijk. Dat leidt enkel tot ‘zwartwitdenken’ en dat is iets wat we ten allen tijde moeten vermijden. We hebben gezien tot wat het kan leiden en de judeocide is niet het enige voorbeeld in de geschiedenis.

Mijn scriptie brengt een niet zo alom gekend aspect van de oorlog onder de aandacht. De situatie van de ondergedoken kinderen maakt deel uit van deze geschiedenis en mag niet in de verdomhoek geduwd worden. We moeten naar deze mensen luisteren en steeds weer door hun ervaringen beseffen dat soortgelijke extremistische haat tegenover eender welke bevolkingsgroep verwerpelijk is. Ik hoop hiertoe bij te dragen.



Download scriptie (1.55 MB)
Universiteit of Hogeschool
Universiteit Gent
Thesis jaar
2006