Toetsingsinstrument voor de behoefte aan groenvoorzieningen

Wim
Verheyden

 

De behoefte aan groen
 
“Landschapsverdriet is nostalgie en nostalgie is een teken van ontworteling”, zegt Maartje Somers. “Het komt voort uit de menselijke behoefte aan een landschap waar de dingen tenminste even op hun plaats blijven. Het tempo en de schaal van veranderingen is echter te groot geworden, waardoor te veel landschap ‘onleesbaar’ is geworden. Maar in de verbeelding van de mens huist nog altijd de voortploegende boer, als symbool, als bewerker van ons landschap. Onder alle verstedelijking en bulldozerij is ons mentale platteland onverwoestbaar gebleken.” Maar… het oproepen van een “gevoelslandschap” werkt wel voor de poëzie, maar voorkomt niet dat heel wat positieve invloeden van groen vaak wél definitief weggebulldozerd worden. Deze invloeden zijn al ontzettend vaak opgesomd. Men kan dit afdoen als “geitenwollensokken”-propaganda, ware het niet dat deze impact ook in ruime mate onderschreven wordt in tal van wetenschappelijke onderzoeken.
 
Ook de Vlaamse overheid beklemtoont al lang de multifunctionele rol van groen, o.a. in de Langetermijnplanning groenvoorziening (1993) en sindsdien in veel andere beleidsvisies. Toch constateert diezelfde overheid 15 jaar later nog steeds dat “men zowel in het Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen als bij de opmaak van gemeentelijke structuurplannen en bij het afbakenen van stedelijke gebieden moet vaststellen dat er aan groen niet de nodige aandacht wordt geschonken”. Men neemt een afwachtende houding aan. De Vlaamse overheid kijkt naar de lokale overheden... deze kijken met vraagtekens in hun ogen terug... en de tijd tikt weg. De gevolgen worden duidelijk in het Milieurapport Vlaanderen. Het groenareaal binnen de bebouwde kom is de laatste decennia sterk afgenomen of het aanbod per inwoner daalde omdat de areaaltoename kleiner was dan bevolkingsgroei. Steden worden “woestijnen” in het landschap en meer dan de helft van de huidige oppervlakte natuur wordt bedreigd. Bovendien zijn er onrechtvaardigheden op vlak van het aanbod. Meer dan een derde van de bewoners van stadskernen heeft geen groene recreatieve ruimte binnen een bereik van 800 meter en het groen is ongelijk verspreid, dit ten nadele van de laagste inkomensklassen.
De laatste jaren is er al bij al niet veel verbeterd in het groenbeleid. Het beeld van groen als kostenpost blijft hardnekkig, ook al toont onderzoek de economische baten ervan aan. Er werd vaak zelfs serieus gesnoeid in de budgetten of het groenareaal nam verder af onder de noemer van “kwaliteitsverbetering”. Dikwijls wordt uitbundig gebruik – of misbruik – gemaakt van vage termen en modewoorden zoals kwaliteit en leefbaarheid, zodat men de échte discussie niet hoeft te voeren. Op andere vlakken is er wel een en ander veranderd. Globaal gezien is de temperatuur op aarde weer wat toegenomen en de steden pieken daar (als “hitte-eilanden”) nog boven uit. Wereldwijd zijn er meer én zwaardere overstromingen – ook in Vlaanderen – en de nauw samenhangende tegenhanger: verdroging. Zijn er dan geen positieve veranderingen? Toch wel! De EU-luchtkwaliteitsnormen worden wat strenger en vormen een extra stimulans voor een doordacht groenbeleid. Hetzelfde geldt voor de EU-richtlijn Water die ons o.a. moet aanzetten om serieuze inspanningen te doen voor een betere waterkwaliteit en natuurlijke beekoevers.
Er moet dringend een mentaliteitswijziging nagestreefd worden. Groennormen kúnnen daarbij hun nut bewijzen, tenminste als men uitgaat van een drieledige aanpak op basis van functieniveaus, bereikbaarheid én draagkracht. Deze laatste factor werd de laatste jaren vergeten, maar het mag duidelijk zijn dat een park door over-recreatie nooit duurzaam beheerd kan worden en dus zal verloederen (waarmee het eens te meer een doorn in het oog wordt). Maar groennormen hebben beperkingen. Op termijn moet het maatschappelijk rendement van groen écht naar waarde geschat worden bij beleidskeuzes. Een handig instrument – dat een goede checklist vormt van aandachtspunten – kan helpen om de uitdagingen in kaart te brengen en om systematisch het groenbeleid te verfijnen. Geen enkel instrument kan een grondige kennis van een wijk en ervaringen van medewerkers ten velde vervangen, maar toch bewijst de uitgewerkte methodologie haar meerwaarde. Men kan bvb. de sociale ongelijkheid in het groenaanbod aantonen. Het veelgebruikte argument dat in bepaalde wijken geen “vraag naar méér openbaar groen” bestaat – omwille van het veronderstelde “feit” dat er een bepaalde doelgroep zou wonen die slechts beperkt gebruik wenst te maken van groenvoorzieningen – wordt dus naar de prullenmand verwezen. Veel mensen worden (onrechtstreeks) gedwongen om te wonen in wijken waar de huur laag is, waar er een grote bevolkingsdichtheid is en waar weinig groen is. Daar zijn trouwens ook andere aanwijzingen voor. Zo komen de “gemeten” tekortzones (op basis van groennormen) sterk overeen met de “subjectief ervaren tekortzones” (enquêtes). Met behulp van de methodologie zijn er heel wat opmerkelijke analyses te maken. Voorts gaat veel aandacht uit naar het belang van het netwerk van groen en water, dat recreatieve en andere functies met elkaar verbindt en verzoent. Op die manier wordt houvast geboden bij beleidskeuzes en kan men – op grond van logische argumenten – een duurzaam groenbeleid opbouwen dat de term “beleid” waardig is. Dit is zéker mogelijk. Zelfs Arthur Schopenhauer – de vaak nogal pessimistische Duitse filosoof – stelt dat de logica uiteindelijk wel aan het langste eind zal trekken: 



 
“Elke waarheid doorloopt drie stadia:

eerst wordt zij belachelijk gemaakt,

vervolgens wordt zij sterk tegengewerkt

en uiteindelijk wordt zij beschouwd alsof zij altijd al vanzelfsprekend is geweest.”
 
Daarmee zou ik natuurlijk het risico lopen te beweren dat ik met deze methodologie de volledige waarheid in pacht heb. Men moet altijd voorzichtig zijn met het claimen van de waarheid, want “de waarheid is een glibberig pad”. Ik kan alleen maar hopen dat er nergens fouten tegen de logica zijn ingeslopen. Verder laat ik het volledig aan de lezer over om zich doorheen dit werk al dan niet te laten overtuigen van wat voor hem waar is... of beter: wat voor hem waardevol is. Wat ik wél met zekerheid durf beweren, is dat de positieve impact van groen momenteel bij de meeste besturen ruimschoots onderschat wordt. Zelf wil ik met die conclusie alleszins niet in pessimisme vervallen. Er staan veel mogelijkheden open om de huidige situatie in het groenbeleid stelselmatig te verbeteren. Men zou kunnen denken aan een soort Best Beschikbare Technieken (BBT) binnen de stedenbouw (met bvb. de inzet van vegetatie voor luchtzuivering d.m.v. groengordels of -buffers en aandacht voor een integrale groenbenadering). Vervolgens kan dit aangevuld worden met BBT binnen de groensector zelf, o.a. met het oog op de technische aspecten voor groenaanleg. Hopelijk had Schopenhauer gelijk en wordt de groene logica in de toekomst inderdaad beschouwd “alsof zij altijd al vanzelfsprekend is geweest”...

Download scriptie (17.26 MB)
Universiteit of Hogeschool
Thomas More Hogeschool
Thesis jaar
2008