'Ten respecte van de eerlijcke compagnie': Maatschappelijke plaatsbepaling van de herberg te 's-Hertogenbosch in een periode van sociale transformatie (1650-1800)

Brecht
Deseure

Maandag 8 april 1697. In herberg ‘de Nobele Baes’ in ’s-Hertogenbosch zit Jan Beekmans een pint te drinken met zijn werkgever. Wat verder delen de broers Hendrik en Willem Van De Hurk een tafeltje. Wanneer Beekmans,op weg naar buiten, aan hun tafel passeert, bieden de broers hem een glas aan. Beekmans bedankt ervoor, want zijn eigen pintje is nog vol. Wanneer de broers zien dat hij hun glas afslaat, beginnen ze te schelden. Ze noemen hem ‘schelm’ en ‘hondsvot’ en slaan hem met een bierpot op het hoofd. Alledrie halen ze hun messen boven en niet veel later ligt er op de herbergvloer een dode. Een lichtelijk overdreven reactie?


De laatste jaren is ‘zinloos geweld’ een hot issue in de media. We worden overspoeld door berichten over dodelijke incidenten met een banale aanleiding. Schooljongens die met stiletto’s vechten, cafégangers die elkaar als schietschijf gebruiken of automobilisten met een baseballknuppel in de aanslag, ze zijn niet meer weg te denken uit het nieuws. Dikwijls hoor je daarbij op de achtergrond de vraag doorklinken: ‘wat is dat toch tegenwoordig?’. Vroeger was het toch wel anders? Dat is verre van zeker. Want hoe nieuw is dat ‘blinde, zinloze’ geweld eigenlijk? Is het echt een verschijnsel van de laatste jaren, of moeten we veel verder terugkijken?


In het kader van mijn scriptie las ik tachtig gerechtelijke procesdossiers uit de 17de en 18de eeuw, uit de Noord-Brabantse stad ’s-Hertogenbosch. Allemaal speelden ze zich af in herbergen en bijna allemaal behandelden ze zaken die erg lijken op degene waarover we vandaag in de media horen: vechtpartijen, doodslagen en verwondingen naar aanleiding van alledaagse voorvallen. Een drankje afslaan, een bierkan omstoten of een impulsief grapje, meer was er niet nodig om een stevig messengevecht te veroorzaken. Het lezen over al dat steken, snijden en stukslaan zou je gemakkelijk kunnen verleiden tot sombere gedachten over onze eigen mensensoort. Geven we dan echt zo gemakkelijk toe aan onze meest primitieve impulsen?


Bij nader inzien blijkt er meer aan de hand te zijn. De herberg, want daar draait het om in dit artikel, speelde een bijzondere rol in het leven van de meeste 17de- en 18de-eeuwers. Hoe graag we vandaag ook het café induiken om in goed gezelschap een frisse pint of ander geestrijk drankje te versieren, weinigen zullen cafébezoek beschouwen als een levensnoodzakelijke activiteit. Twee tot vier eeuwen geleden lag dat voor een groot deel van de bevolking totaal anders. Bijna de helft van de inwoners van ’s-Hertogenbosch leefde met hun hele gezin in piepkleine huisjes van amper één of twee kamers. Kaarsen en brandstof voor de verlichting en de verwarming waren duur en bovendien was de sfeer er niet bepaald gezellig. In de vele herbergen van de stad brandde daarentegen een gratis haardvuur en kon men de spanning van de dagelijkse sleur achter zich laten. Nog belangrijker was de aanwezigheid van andere mensen, waarmee men een netwerk kon uitbouwen. Voor wie niets had waren vrienden, kennissen en familie van onschatbaar belang. In een tijd waarin er weinig tot geen sociale zekerheid bestond, konden zij als vangnet dienen wanneer het slecht ging.


De beste manier om uit te drukken wie je vrienden waren, met wie je gezien wilde worden, was samen de herberg bezoeken. Je zat aan dezelfde tafel, dronk van dezelfde kan bier en speelde samen een kaartspel. Zomaar een ander gezelschap vervoegen was uit den boze. Wie erbij wilde horen, moest worden uitgenodigd. Omdat het uitbouwen van een goed netwerk zo belangrijk was, gebruikten de herbergbezoekers allerlei tekens, ook wel ‘sociale codes’ genoemd. Omdat iedereen in de herbergruimte ze begreep, waren deze codes een prima middel om publiekelijk uit te drukken hoe je  tegenover de andere aanwezigen stond. Bood iemand je een drankje aan, dan kon je zonder probleem in diens gezelschap plaatsnemen. Sloeg je daarentegen een drankje af, dan kon je je aan problemen verwachten.


Wat de herbergklanten immers vooral wilden vermijden, was gezichtsverlies. Tel daarbij het grote mannelijke overwicht onder de herbergklanten en de ontvlambare werking van het rijkelijk vloeiende bier, en je kan je indenken dat een conflict snel geboren was. Uit vergelijking van de vele vechtpartijen in procesdossiers komt zelfs naar voor dat kroegruzies een typisch patroon volgden. Aan de basis lag gewoonlijk een banaal voorval, waardoor desondanks gezichtsverlies dreigde voor één van de betrokkenen. De benadeelde partij peilde vervolgens naar de intenties van de tegenstander. Met uitdagende taal, scheldwoorden en obscene gebaren lokten beiden elkaar uit hun tent. Wanneer de beledigingen onhoudbaar werden voor de eer van één van beiden, dan eiste die de andere naar buiten voor een tweegevecht. Met veel vertoon verlieten ze de herberg en stelden zich tegenover elkaar op voor de herbergdeur, soms met de vuisten als wapen, soms met een mes in de aanslag. Toeschouwers stonden met ingehouden adem aan de zijlijn, hitsten de rivalen op of maanden hen aan tot kalmte. Hierop riep één van beide heethoofden: ‘sta vast’ en begon de strijd. Het gevecht eindigde wanneer één vechtersbaas de ander een vernederende wonde kon toebrengen, al dan niet met de dood tot gevolg.


In de herbergen bestond er duidelijk een cultuur van mannelijke eer, waar geweld een belangrijk deel van uitmaakte. Toch was het geweld niet zinloos en zeker niet blind. Uit het verloop van de conflicten blijkt integendeel dat alles erop was gericht om een fysieke confrontatie te vermijden. Een tweegevecht was slechts de laatste fase in een lange procedure van uitdagen en verzoenen. Wanneer tussen herbergklanten ruzie dreigde, dan deden de omstanders er alles aan om een conflict te ontmijnen. Ze moedigden de twee aan om elkaar de hand te drukken en samen ‘af te drinken’. Dat betekent: samen uit één pint drinken en zo het conflict begraven. Dikwijls probeerde ook één van de betrokkenen om de ander te bedaren, zodat die hem niet tot een gevecht zou uitdagen. Een uitdaging afslaan was immers niet mogelijk, dat betekende zoveel als eerloze overgave. Ook echtgenotes en herberguitbaters traden dikwijls op als verzoeners. Lukte dit niet en kwam het uiteindelijk tot een gevecht, dan was ook dit aan strenge regels gebonden. Het gevecht moest eerlijk zijn en plaatsvinden tussen twee gezonde mannen, met de vuisten als wapens. Bovendien was het de bedoeling om enkel een vernederende wonde toe te brengen, bijvoorbeeld een wonde in het gezicht. Zware verwondingen en doodslag waren verboden. Zondigde iemand tegen de ongeschreven regels van het tweegevecht, dan kwamen de omstanders tussenbeide.


Op het eerste gezicht behoorden geweld en doodslag in 17de-en 18de-eeuwse herbergen tot de orde van de dag. Meer dan de helft van de procesdossiers over doodslag speelt zich immers af in een herberg. Wanneer we het verloop van de vechtpartijen van nabij onderzoeken dan blijkt echter dat conflicten sterk geritualiseerd waren en dat de betrokkenen er net alles aan deden om geweld te vermijden. Dertig herbergdoodslagen gedurende 150 jaar in een stad die 142 herbergen telde valt goed mee. Het betekent niet meer dan één doodslag om de vijf jaar. Herbergruzies die toch nog uitliepen op een dode, bijvoorbeeld door het gebruik van een mens, waren uitzonderlijk. Waarom? In een samenleving waar een goede reputatie en betrouwbaarheid van levensbelang waren voor het onderhouden van je sociale netwerk, kon je een reputatie als vechtersbaas missen als kiespijn. In verschillende gevallen drukten de daders nadien dan ook hun spijt uit over het ongeluk. Bovendien blijkt dat betrokkenen bij eergevechten doorheen de 17de en 18de eeuw steeds vaker afkomstig waren uit zwakkere sociaal-economische lagen, zeg maar armen. De meerderheid van de bevolking begon vechten stilaan te beschouwen als eerloos. En die vaststelling is dan weer voer voor hedendaagse sociologen.


‘Zinloos geweld’, vroeger was het beter? Zoals gewoonlijk is het antwoord genuanceerder. Geweld was wel degelijk ingebed in een systeem van sociale onderhandeling. Zinloos werd het pas wanneer de sociale codes faalden en er alsnog een dode viel.