Studeren met een 'functiebeperking' of studeren met een 'handicap'.

Vincent
Boulanger

Studeren met een functiebeperking in kaart gebracht.

Dit artikel is een samenvatting van de thesis Studeren met een ‘functiebeperking’ of studeren met een ‘handicap’?, een eindwerk in de Master in de sociale en culturele antropologie. Het bijhorende onderzoek omvatte 1266 studenten in 5 verschillende Vlaamse universiteiten en hogescholen.Er werden hiervoor zowel kwalitatieve als kwantitatieve onderzoeksmethoden gebruikt.

Gelijke kansen betekent dat het hebben van een handicap geen rem mag zetten op iemands talent. Maar er is tot op heden weinig onderzoek dat deze groep studenten met een gediagnosticeerde handicap, lees: functiebeperking, in kaart brengt en vergelijkt met de rest van de studentenpopulatie. Nochtans een zinvolle oefening om te maken, vandaar de onderwerpkeuze. Het resultaat van deze oefening geeft een beeld van een significante groep potentieel kwetsbare studenten, waarbinnen er verdere onderverdelingen te maken zijn. De mate waarin enerzijds een functiebeperking zich vertaald naar een significante drempel, en anderzijds de instrumenten die een student ter beschikking heeft om daarmee om te gaan, zijn bepalend.

Concreet gaat in het laatste geval over de socio-economische situatie van de student en zijn weerbaarheid: waar je geboren wordt, hoeveel vaardigheden je in je omgeving kan opdoen en hoe krachtig je netwerk kan reageren wanneer je ongelijk behandeld wordt, zijn cruciaal. En in het geval van een functiebeperking zijn er situaties waar studeren helemaal niet problematisch hoeft te zijn, denk aan dyscalculie in een bachelor toegepaste taalkunde.

Deze twee factoren bepalen de kans dat een student zich vrijwillig zal ‘registreren’ bij zijn hogeronderwijsinstelling, wanneer die vraagt of de student een functiebeperking heeft. Zowel de studenten met een functiebeperking die op deze vraag positief antwoorden, als degenen die verdoken willen blijven, maken deze keuze bewust. In de meeste gevallen is het ook de ‘juiste’ keuze en kunnen ze op een normale manier vorderen in hun studie. Twee belangrijke implicaties hiervan zijn dat:

1) er een algemene trend is m.b.t. hoeveel studenten met een functiebeperking zich registreren ( +/- 40-45% v/d totale populatie in de onderwijsinstelling)

2) de verdoken groep studenten zeker niet kwetsbaarder is dan hun geregistreerde medestudenten, integendeel. Hier speelt geen Matteüseffect.

Dit neemt niet weg dat er ongeacht de uitkomst van het registratievraagstuk verschillen zijn in de kwetsbaarheid van de studenten. Teruggrijpend naar het en-en verhaal van functiebeperking & weerbaarheid, zijn hier parallelen te trekken met andere kwetsbare doelgroepen, en is omgaan met die kwetsbaarheid niet enkel een verhaal van redelijke aanpassingen voorzien. (maatregelen ter compensatie van de ‘ongelijkheid’ die een functiebeperking veroorzaakt.) Het aanleren van studievaardigheden, leren een studieplanning maken, doelgericht antwoorden op examenvragen, ... is eveneens zeer relevant voor deze groep studenten. Meermaals drukten ze in de loop van het onderzoek ook het verlangen voor meer van deze tools uit. De vraag naar het hoger onderwijs is: ‘Geef ons instrumenten waar we aan de slag mee kunnen.’ –wat paradoxaal kan klinken gezien de hoge tevredenheid van de studenten die gebruik maken van het ondersteuningsaanbod van de onderwijsinstelling.

Zonder ingrijpen van de onderwijsinstelling is er immers een sterk risico dat bestaande ongelijkheden zichzelf reproduceren in het hoger onderwijs. Sociaal determinisme is een te sterke uitdrukking, maar er zijn duidelijk algemene tekortkomingen in het leerplichtonderwijs die resulteren in ongelijke competenties bij de instroom in het hoger onderwijs. Tijdens het onderzoek kwamen meermaals verhalen naar voren van discriminatie in scholen, dixit ‘Iemand met dyslexie heeft geen plaats in mijn klas.’ Daarnaast zijn er verhalen van slechte studie-adviezen, waarbij de participanten in kwestie aangaven dat vooral hun functiebeperking in rekening werd gebracht in plaats van hun studieresultaten of motivatie. De vaststelling is dat jongeren die zich verzetten tegen die discriminatie of adviezen, op het einde van de rit gemiddeld beter voorbereid aan hun hogere studies beginnen dan degenen die ze volgen. Een bezorgde moeder die een leraar de huid vol schold omdat hij bovenstaand citaat gebruikte, lijkt in het belang te zijn van het kind. Uiteindelijk is het een zaak van geluk hebben: het geluk om een leertraject zonder incidenten af te leggen, of het geluk van een sterke omgeving die de jongere steunt als er incidenten zijn. Vandaar: ongelijkheidsreproducerend.

Dit is in het hoger onderwijs ook niet helemaal afwezig, getuige dit citaat van een participant over hoe hij de procedure om ondersteuning te krijgen beleefde: ‘Het is een soort wet van de sterkste, een wet van de mondigste. En dat is niet rechtvaardig. We laten ons registreren om hulp te krijgen, niet voor om het langst met de ombudsdienst aan de telefoon te hangen. Uiteindelijk bepaalt dat of je al je faciliteiten krijgt in plaats van of je netjes de procedure doorliep.’ Het citaat is niet representatief voor de totaliteit van studenten met een functiebeperking, maar het bevestigd wederom de rode draad doorheen dit onderzoek: de meerderheid van studenten met een functiebeperking heeft omwille van goede omkadering of zelfredzame vaardigheden geen problemen en een goede studieloopbaan, terwijl een minderheid van deze doelgroep waarbij dit ontbreekt zeer kwetsbaar is.

De uitdaging voor het hoger onderwijs is in te zetten op de detectie en begeleiding van deze kwetsbare studenten en bredere criteria te hanteren naast het hebben een functiebeperking. (opleidingsniveau ouders, vooropleiding secundair, ...) Dit maakt een deel van de remedie ook geen exclusieve zaak voor studenten met een functiebeperking, maar ook voor andere kwetsbare studenten. Tijdens het onderzoek werd er ook vastgesteld dat deze studenten – ‘kwetsbare’ studenten met een functiebeperking en andere kwetsbare studenten, vaak in contact staan met elkaar en via wederzijdse vriendschappen een sociaal netwerk vormen. Dit sociaal netwerk functioneert in de meeste gevallen ook onderwijskundig gezien de studenten hierin elkaar helpen in de studie. Dit fenomeen vraagt om verder onderzoek, maar dat deze kwetsbare studenten elkaar in een opleiding kunnen vinden en samenwerken, terwijl slechts een fractie ook bij de onderwijsinstelling als kwetsbare doelgroep te boek staat, illustreert het belang van een brede benadering. Het daagt het hoger onderwijs uit haar reeds goede inspanningen verder te verbeteren zodat de impact van sociale ongelijkheid en functiebeperking kleiner wordt op het studierendement.

 

Universiteit of Hogeschool
KU Leuven
Thesis jaar
2013