Krekels en krijgers in het spiegelpaleis. De Nederlandstalige vertalingen van Anyte's epigrammen en hun context

Josefien Branson
Persbericht

Vertalers dwingen Oudgriekse schrijfster in vrouwelijk keurslijf

De laatste jaren staan ‘vergeten’ vrouwelijke auteurs steeds meer in de belangstelling. Hun oeuvre wordt helaas soms gekleurd gepresenteerd. Het naar het Nederlands vertaalde werk van de Oudgriekse dichteres Anyte van Tegea is hier een goed voorbeeld van.

In de lessen Grieks en Latijn op de middelbare school maakte iedereen kennis met Sappho als dé dichteres uit de klassieke oudheid. Er waren in het oude Griekenland en Rome echter nog vrouwelijke dichters actief. Parallel met de recente feministische golven treden die dichteressen stilaan uit de vergetelheid. Een van hen is Anyte van Tegea, een vrouw uit het Griekse binnenland die rond 300 v.Chr., in het hellenisme (een periode van grote culturele bloei), geleerde gedichtjes schreef. Die gedichtjes of ‘epigrammen’ behandelen uiteenlopende onderwerpen: zo zijn er grafdichten bij voor jonge meisjes of voor huisdieren, maar ook pittoreske landschapsbeschrijvingen en weeklachten voor gesneuvelde strijders. Dankzij het groeiende enthousiasme voor literatuur door vrouwen wint Anyte’s poëzie de laatste decennia fors aan populariteit bij vertalers. Het werk van de dichteres wordt zo steeds toegankelijker voor de moderne Nederlandstalige lezer.

In stroomversnelling

Deze masterscriptie onderzoekt de recente stroom aan Anyte-vertalingen naar het Nederlands. Van Anyte, die in de oudheid zelf een gevierd auteur was, bleven slechts 21 epigrammen bewaard. We danken die overlevering aan de Griekse Anthologie, een bekende bloemlezing die maar liefst 4000 Griekse epigrammen verzamelt. Ondanks de enorme populariteit van de Anthologie bij classici en vertalers sinds de renaissance, bleven de 21 epigrammen van Anyte toch eeuwenlang onder de radar voor de Nederlandstalige lezer. Pas in 1931 verscheen een eerste publicatie met een deel van Anyte’s werk in het Nederlands. Sindsdien neemt het aantal Anyte-vertalingen steeds sneller toe, met bijna dertig uitgaven waarin Anyte, vertaald door grote namen als Marietje d’Hane-Scheltema, Paul Claes en Patrick Lateur, een plaats kreeg. Twee derde van die uitgaven verscheen zelfs pas in de laatste dertig jaar.

Die kleine storm in de vertaalwereld van de klassieke letteren wordt in deze thesis vanuit twee invalshoeken belicht. Eerst behandelt de thesis Anyte’s epigrammen en hun Nederlandse vertalingen een voor een, op microniveau. Vervolgens wordt er uitgezoomd en bespreekt de thesis op macroniveau de praktijk van het vertalen van Anyte’s werk. Het is in dat tweede deel dat de meest opzienbarende effecten van vooroordelen over vrouwenliteratuur op de Nederlandstalige Anyte-vertalingen duidelijk worden.

Artistieke vrijheid

Achter de afzonderlijke vertalingen van Anyte’s epigrammen schuilt immers geen rechtlijnige trend. De scriptie biedt voor elk van de 21 bewaarde epigrammen een beknopt overzicht van de literaire bijzonderheden in het Grieks en bespreekt hoe verschillende vertalers diezelfde moeilijkheden aanpakken. Alle vertalers nemen hun artistieke vrijheid en hanteren een geheel eigen stijl. De ene vertaler knutselt met versmaat en rijm, de andere kiest voor vrije verzen; de ene giet Anyte’s Grieks in statig Nederlands, de andere stopt haar werk liever in een hip jasje …

Traditioneel rollenpatroon

De manier waarop Anyte wordt gepresenteerd, blijkt veel minder vrij te zijn. Zeker in de laatste decennia bestaat er onder vertalers en uitgevers schijnbaar een ongeschreven wet, die voorschrijft hoe Anyte’s werk in druk moet verschijnen. Dat het specifiek om het werk van een vrouw gaat, lijkt op alle mogelijke wijzen te moeten worden benadrukt. Paradoxaal genoeg betekent meer aandacht voor het werk van een vrouwelijk dichter dat vertalers haar steeds nadrukkelijker in het klassieke man-vrouwrollenpatroon dwingen. Anyte lijkt in het Nederlands een brave huisvrouw, die vredige landschappen vol spelende dieren en kinderen tevoorschijn tovert.

Nochtans beantwoordt Anyte in haar poëzie helemaal niet aan het stereotype van de ongeëmancipeerde vrouw uit de oudheid. Er zijn genoeg aanwijzingen dat Anyte niet schreef met een ‘vrouwelijke agenda’. Haar lieflijke gedichtjes over gestorven huisdieren, een onderwerp dat door onderzoekers weleens typisch vrouwelijk wordt genoemd, nemen in haar oeuvre bijvoorbeeld geen belangrijkere plaats in dan gedichten die de Griekse oorlogsmoraal bejubelen — volgens dezelfde traditionele logica een eerder mannelijk thema. Omdat er zo weinig van Anyte’s werk bewaard bleef, is het moeilijk om uitspraken te doen over haar dichterscarrière als geheel. Het vermoeden dat zij in de traditie van Homerus epische literatuur (traditioneel het genre voor dappere krijgshelden) zou hebben geschreven, brengt het idee dat zij een stereotiep vrouwelijk dichter was, nog meer aan het wankelen. Ook Anyte’s taalgebruik wijst in niets op haar gender; een Britse onderzoeker merkte op dat het voor de onwetende lezer onmogelijk zou zijn om uit te maken of de epigrammen geschreven werden door een man of een vrouw.

Toch wordt Anyte aan het Nederlandstalige lezerspubliek voorgesteld als een dichteres die zich in de eerste plaats met vrouwenaangelegenheden bezighield. Haar gedichten verschijnen bijvoorbeeld in een vertaalbundel die de lezer de mooiste liefdesgedichten van Griekse en Romeinse dichteressen belooft, terwijl van Anyte zelf geen enkele hartstochtelijke serenade bewaard bleef. Nog opvallender is dat vertalers ontzettend kieskeurig zijn bij hun selectie van epigrammen. Anyte’s ‘vrouwelijke’ gedichten worden tot tien keer vaker gepubliceerd dan de gedichten die meer ‘mannelijke’ thema’s behandelen. Het is voor de lezer vrijwel onmogelijk om het volledige bewaarde oeuvre van Anyte in te kijken. De Nederlandse vertalers voeden zo, al dan niet onbewust, het foutieve beeld van Anyte als stereotiep vrouwelijke dichteres. Anyte is iemand geworden die ze nooit was.

Hoe vertalers Anyte’s werk presenteren heeft een niet geringe impact op het beeld dat de lezer van haar krijgt. Het zou erg boeiend, en zelfs aangewezen zijn, na te gaan in welke mate dichteressen uit andere taalgebieden en tijdsgewrichten, al dan niet via vertalingen, dezelfde metamorfose naar stereotiep vrouwelijk dichter ondergaan. De onderzoeksresultaten van deze thesis zijn tenslotte niet enkel voor de vertalingen van Anyte’s poëzie relevant, maar doen een bredere vraag rijzen: hoe geïnteresseerd zijn we werkelijk in het werk van vrouwelijke auteurs, wanneer we hen enkel publiceren om traditionele ideeën te bevestigen?

Bibliografie

Albiani, M.G., 2006. “Perses Epigrammatiker.” In Der Neue Pauly. http://dx.doi.org.kuleuven.e-bronnen.be/10.1163/1574-9347_dnp_e915170.

Aldington, R., 1921. Medallions in Clay. New York: Alfred A. Knopf.

Argentieri, L., 1998. “Epigramma e libro. Morfologia delle raccolte epigrammatiche premeleagree.” Zeitschrift für Papyrologie und Epigraphik 121, 1-20.

———, 2007. “Meleager and Philip as Epigram Collectors.” In P. Bing, J.S. Bruss (eds.), Brill’s Companion to Hellenistic Epigram, 147-164. Leiden – Boston: Brill.

Baale, J.M., 1903. “Studia in Anytes poetriae vitam et carminum reliquias.” Doctoraatsproefschrift, Universitas Amstelodamensis.

———, 1908. “Qua de causa cognomen θῆλυν Ὅμηρον inditum sit Anytae poetriae.” In S.A. Naber (ed.), Sertum Nabericum, collectum a philologis Batavis, ad celebrandum diem festur XVIum mensis Julii, anni MCMVIII, 5-12. Lugduni Batavorum [Leiden]: Brill.

Barnard, S., 1978. “Hellenistic Women Poets.” The Classical Journal 73(3), 204-213.

———, 1991. “Anyte. Poet of children and animals.” In F. De Martino (ed.), Rose di Pieria, 165-176. Bari: Levante.

Basta Donzelli, G. (ed.), 1995. Euripidis Electra. Bibliotheca scriptorum Graecorum et Romanorum Teubneriana. Stutgardiae – Lipsiae: B.G. Teubner.

Beckby, H. (ed.), Anthologia Graeca, vol. 4, 2de druk [1ste druk 1958]. München: Ernst Heimeran.

Bernsdorff, H., 1993. “Zu Anth. Pal. 9, 313 (= Anyte, Epigr. 16 Gow-Page).” Eranos 91, 120-122.

———, 2001. Hirten in der nicht-bukolischen Dichtung des Hellenismus. Stuttgart: Franz Steiner Verlag.

Bethe, E. (ed.), 1967 [= 1900]. Pollucis Onomasticon, vol. 1. Lexicographi Graeci 9. Stutgardiae: B.G. Teubner.

Bettarini, L., 2014. “Sul frammento esametrico di ‘Partenio’ tràdito in “P. Oxy.” I 8.” Quaderni Urbinati di Cultura Classica 106(1), 51-62.

Bettenworth, A., 2007. “The Mutual Influence of Inscribed and Literary Epigram.” In P. Bing, J.S. Bruss (eds.), Brill’s Companion to Hellenistic Epigram, 69-93. Leiden – Boston: Brill.

Billerbeck, M., A. Neumann-Hartmann (eds., trs.), 2016. Stephani Byzantii Ethnica, vol. 4. Corpus Fontium Historiae Byzantinae 43. Berolini – Bostoniae: De Gruyter.

Bowman, L., 2019. “Hidden Figures. The Women Who Wrote Epigrams.” In C. Henriksén (ed.), A Companion to Ancient Epigram, 77-92. Hoboken: John Wiley & Sons.

Cairns, F., 2016. Hellenistic Epigram. Contexts of Exploration. Cambridge: Cambridge University Press.

Cameron, A., 1993. The Greek Anthology from Meleager to Planudes. Oxford: Clarendon Press.

———, 2015. “Antipater (5).” In Oxford Classical Dictionary. https://doi-org.kuleuven.e-bronnen.be/10.1093/acrefore/9780199381135.01….

Cannavale, S., 2020. “The Song and the Loom. Women’s Voices in Hellenistic Epigrams.” In C. Cusset, P. Belenfant, C.-E. Nardone (eds.), Féminités hellénistiques. Voix, genre, représentations, 443-462. Leuven: Peeters.

Cantarella, R., 1968. La letteratura greca dell’età ellenistica e imperiale, 2de druk [1ste druk 1961]. Firenze – Milano: Sansoni.

Ceulemans, R., 2021. “De bedrieglijke lokroep van het verlangen.” Kleio, online publicatie.

Chamberlain, L., 1988. “Gender and the Metaphorics of Translation.” Signs 13(3), 454-472.

Citroni, M., 2019. “What Is an Epigram? Defining a Genre.” In C. Henriksén (ed.), A Companion to Ancient Epigram, 21-42. Hoboken: John Wiley & Sons.

Claes, P., 1991. “De romantische Muze van het Alexandrijnse epigram.” Hermeneus 63(2), 79-85.

——— (tr.), 1995. De tiende Muze. Onsterfelijke vrouwenpoëzie, 2de druk [1ste druk 1994]. Antwerpen: Kritak.

Cluytens, F. (tr.), 1931-1932. “Vier brongedichtjes van Anutè van Tegea in oorspronkelijken trant en rhythme vertaald.” Philologische studiën 3(1), 225-226.

Colangelo, S., 1915. “Anite da Tegea.” Studi Italiani di Filologia Classica 21, 280-337.

Coughlan, T.S., 2020. “The Poetics of Dialect in the Self-Epitaphs of Nossis and Leonidas of Tarentum.” Classical Philology 115(4), 607-629.

Dawe, R.D. (ed.), 1996. Sophoclis Antigone. Bibliotheca scriptorum Graecorum et Romanorum Teubneriana. Stutgardiae – Lipsiae: B.G. Teubner.

Day, J.W., 2007. “Poems on Stone. The Inscribed Antecedents of Hellenistic Epigram.” In P. Bing, J.S. Bruss (eds.), Brill’s Companion to Hellenistic Epigram, 29-47. Leiden – Boston: Brill.

De Vos, M. (tr.), 2003. Niets is zoeter dan Eros. De 25 mooiste liefdesgedichten van Griekse en Romeinse dichteressen. Amsterdam: Uitgeverij Bert Bakker.

———, 2012. “Negen aardse Muzen. Gender en de receptie van dichteressen in het oude Griekenland en Rome.” Doctoraatsproefschrift, Radboud Universiteit Nijmegen.

———, 2014. “From Lesbos She Took Her Honeycomb. Sappho and the ‘Female Tradition’ in Hellenistic Poetry.” In C. Pieper, J. Ker (eds.), Valuing the Past in the Greco-Roman World, 410-434. Leiden: Brill.

——— (tr.), 2015. Alles is Eros. Hellenistische poëzie over liefde en leven en het idyllisch landschap. Budel: Damon.

——— (tr.), 2020. Ik verlang en sta in brand. Van Sapfo tot Sulpicia. Amsterdam: Athenaeum – Pollak & Van Gennep.

———, 2021. “De zwakke roep van de zwaan. Vrouwelijke dichters uit het Hellenisme.” Kleio 50(1), 25-35.

Debrosse, A., 2015. “La réception des poétesses grecques, ou les affabulations de « l’imagination combleuse ».” Anabases 21, 253-262.

———, 2018. La Souvenance et le Désir. La réception des poétesses grecques. Paris: Classiques Garnier.

Demoed, V., 2017. “Baale, Marie Jeanette (1875-1947).” In Digitaal Vrouwenlexicon van Nederland. Geraadpleegd 13 april 2022. http://resources.huygens.knaw.nl/vrouwenlexicon/lemmata/ data/baale.

D’Hane-Scheltema, M. (ed., tr.), 1965. Anthologia Palatina. De Spiegel van Lais. Zeist – Antwerpen: W. de Haan/Standaard Boekhandel.

———, 2007. “Hugo Grotius, ook groot als vertaler.” Filter 14(1), 9-14.

Douglas, N., 1928. Birds and Beasts of the Greek Anthology. London: Chapman and Hall.

Dübner, F. (ed.), 1872. Epigrammatum Anthologia Palatina cum Planudeis et Appendice Nova, vol. 2. Parisiis: Ambrosius Firmin Didot.

Duke, E.A., W.F. Hicken, W.S.M. Nicoll, D.B. Robinson, J.C.G. Strachan (eds.), 1995. Platonis Opera, vol. 1. Scriptorum classicorum bibliotheca Oxoniensis. Oxonii: Oxford University Press.

Elliger, W., 1975. Die Darstellung der Landschaft in der griechischen Dichtung. Berlin – New York: De Gruyter.

s.n., 2022. “L’Exes.” In Vrouwen nu voor later. Tweede feministische golf online. Geraadpleegd 18 april 2022. https://www.vrouwennuvoorlater.nl/exes/.

Eyben, E., 1992. Vrouwen in de Grieks-Romeinse Oudheid en het vroege Christendom. Een geïllustreerde bloemlezing. Leuven – Amersfoort: Acco.

Fantuzzi, M., R. Hunter, 2004. Tradition and Innovation in Hellenistic Poetry. Cambridge: Cambridge University Press.

Ferrari, G.R.F., 1987. Listening to the Cicadas. A study of Plato’s Phaedrus. Cambridge: Cambridge University Press.

Fronterotta, F., 2013. Eraclito. Frammenti. Milano: Rizzoli.

Gärtner, H.A., 2006. “Stephanos von Byzanz griech. Grammatiker, 6. Jh.” In Der Neue Pauly. http://dx.doi.org.kuleuven.e-bronnen.be/10.1163/1574-9347_dnp_e1122170.

Garulli, V., 2019. “The Development of Epigram into a Literary Genre.” In C. Henriksén (ed.), A Companion to Ancient Epigram, 267-286. Hoboken: John Wiley & Sons.

Geerebaert, A., 1924. Lijst van de gedrukte Nederlandsche Vertalingen der oude Grieksche en Latijnsche Schrijvers. Gent: Drukker der Koninklijke Vlaamsche Akademie.

Geoghegan, D., 1976. “Some problems in Anyte. AP 9.314, 7.490, 9.745, APlan.291, AP 7.215, 7.202.” Liverpool Classical Monthly 1, 51-60.

———, 1978. “A. P. VII, 724 (Anyte).” Mnemosyne 31(2), 198-200.

——— (ed.), 1979. Anyte. The Epigrams. A Critical Edition with Commentary. Roma: Edizioni dell’Ateneo & Bizzarri.

Giangrande, G., 1973. “Hellenistic Fountains and Fishermen.” Eranos 71, 68-83.

———, 1978. “Vierunddreissig hellenistische Epigramme.” Grazer Beiträge 7, 57-89.

Gorla, C., 1997. “La nascità dell’epitambio per animali. Anyte di Tegea e i suoi continuatori.” Acme 50(1), 33-60.

Gow, A.S.F., D.L. Page (eds.), 1965. The Greek Anthology. Hellenistic Epigrams, vol. 1 (Introduction, Text, and Indexes of Sources and Epigrammatists) & vol. 2 (Commentary and Indexes). Cambridge: Cambridge University Press.

———, ——— (eds.), 1968. The Greek Anthology. The Garland of Philip, vol. 2 (Commentary and Indexes). Cambridge: Cambridge University Press.

Greene, E., 2005. “Playing with Tradition. Gender and Innovation in the Epigrams of Anyte.” In E. Greene (ed.), Women Poets in Ancient Greece and Rome, 139-157. Norman: University of Oklahoma Press.

———, 2019. “Anyte’s Feminine Voice. Tradition and Innovation.” In C. Henriksén (ed.), A Companion to Ancient Epigram, 287-301. Hoboken: John Wiley & Sons.

Grenfell, B.P., A.S. Hunt (eds.), 1898. The Oxyrhynchus Papyri, vol. 1. Oxford: Horace Hart.

Griessmair, E., 1966. Das Motiv der Mors immatura in den griechischen metrischen Grabinschriften. Innsbruck: Universitätsverlag Wagner.

Gutzwiller, K.J., 1998. Poetic Garlands. Hellenistic Epigrams in Context. Berkeley – Los Angeles – London: University of California Press.

Hadas, M., 1968. Hellenistic Culture. Fusion and Diffusion, 3de druk [1ste druk 1959]. New York – London: Columbia University Press.

Haight, E.H., 1910. “The Feeling of the Ancients for Nature, with Special Reference to Quintus Horatius Flaccus.” The Classical Weekly 3(29), 242-247.

Hermann, K.F. (ed.), 1950. Platonis Convivium, Phaedrus. Bibliotheca scriptorum Graecorum et Romanorum Teubneriana. Lipsiae: B.G. Teubner.

Herrlinger, G., 1930. Totenklage um Tiere in der antiken Dichtung, mit einem Anhang byzantinischer, mittellateinischer und neuhochdeutscher Tierepikedien. Stuttgart: Kohlhammer.

Höschele, R., 2010. Die blütenlesende Muse. Poetik und Textualität antiker Epigrammsammlungen. Tübingen: Narr Verlag.

Hunink, V., M. Pieters, P. De Rynck (eds.), 1997. Oude keizers, nieuwe kleren. Griekse en Latijnse vertalersvondsten. Amsterdam: Athenaeum – Pollak & Van Gennep.

Hutton, J., 1935. The Greek Anthology in Italy to the Year 1800. Ithaca – New York: Cornell University Press.

———, 1946. The Greek Anthology in France and in the Latin Writers of the Netherlands to the Year 1800. Ithaca – New York: Cornell University Press.

Jans, E., C. Hupperts, P. Stork, H. van Dolen, 2004. Pallas. Griekse taal en cultuur, vol. 2B, 4de druk [1ste druk 1998]. Leeuwarden: Eisma Edumedia.

Jansen, T., C. Hupperts, A. Rijksbaron (eds.), 1992. Stephanos. Een bloemlezing uit de Anthologia Graeca. Leeuwarden: Eisma.

Jauß, H.R., 1970. Literaturgeschichte als Provokation. Frankfurt am Main: Suhrkamp Verlag.

Klein, A.E., 1932. Child Life in Greek Art. New York: Columbia University Press.

Klooster, J., 2022. “Onbekend onbemind. Erinna, Nossis, Anyte: vrouwenstemmen in de Hellenistische poëzie.” Kleio 51(1/2), 55-61.

Koller, H., 1967. “Αἷμα.” Glotta 45(3/4), 149-155.

Korhonen, T., E. Ruonakoski, 2017. Human and Animal in Ancient Greece. Empathy and Encounter in Classical Literature. London – New York: I.B. Tauris.

Krevans, N., 2007. “The Arrangement of Epigrams in Collections.” In P. Bing, J.S. Bruss (eds.), Brill’s Companion to Hellenistic Epigram, 131-146. Leiden – Boston: Brill.

Kuyvenhoven, A. (tr.), 1981. “Anyte.” L’Exes 1, 5.

——— (tr.), 1982(1). “Anyte.” L’Exes 2, 9-10.

——— (tr.), 1982(2). “Anyte.” L’Exes 3, 36-39.

——— (tr.), 1983. “Anyte.” L’Exes 4, 7.

———, 2001-2021. Anyte van Tegea – Twintig epigrammen. Geraadpleegd 23 februari 2022. http://home.kpn.nl/kuyvhov/index.html.

Lateur, P. (ed., tr.), 2017. Goden. 150 epigrammen uit de Anthologia Graeca. Eindhoven: Damon.

Littel, N., 2022. “Playing the game of lesbian imagination. Radical lesbian feminist organising in the Dutch Lesbian Nation.” Women’s History Review 31(1), 68-87.

Loman, P., 2004. “No Woman No War. Women’s Participation in Ancient Greek Warfare.” Greece & Rome 51(1), 34-54.

Lucarini, C.M., 2007. “L’origine della poesia bucolica in Grecia.” Giornale Italiano di Filologia 59(2), 213-244.

Luck, G., 1954. “Die Dichterinnen der griechischen Anthologie.” Museum Helveticum 11(3), 170-187.

———, 1967. “The Greek Anthology. Hellenistic Epigrams. Edited by A.S.F. Gow and D.L. Page, 8° 2 vol., 264 und 719 S. Vol. I Introduction and Text, Vol. II Commentary and Indexes. Cambridge University Press 1965.” Göttingische gelehrte Anzeigen 219(1), 23-61.

Ludwich, A. (ed.), 1998. Homeri Odyssea, vol. 2. Bibliotheca scriptorum Graecorum et Romanorum Teubneriana. Stutgardiae – Lipsiae: B.G. Teubner.

Männlein-Robert, I., 2007. “Epigrams on Art. Voice and Voicelessness in Ecphrastic Epigram.” In P. Bing, J.S. Bruss (eds.), Brill’s Companion to Hellenistic Epigram, 251-271. Leiden – Boston: Brill.

Martin, A., 2021. “Ill-Fated Shields and Man-Slaying Spears. Anyte and Nossis on the ‘Heroic Code’ in the Hellenistic Epigram.” Akroterion 66, 41-57.

Mastronarde, D.J. (ed.), 1988. Euripidis Phoenissae. Bibliotheca scriptorum Graecorum et Romanorum Teubneriana. Lipsiae: B.G. Teubner.

McClure, L., 1999. Spoken Like a Woman. Speech and Gender in Athenian Drama. Princeton: Princeton University Press.

Meeusen, M., 2017. “Anytes grafepigrammen voor geliefde dieren.” Hermeneus 89(5), 225-229.

Meineke, A. (ed.), 1842. Delectus poetarum Anthologiae Graecae. Berolini: Enslini.

Meusel, H., 1995. “Dichterinnen der griechischen Anthologie – Grabepigramme der Erinna und Anyte.” Der Altsprachliche Unterricht 38, 27-44.

Murray, J., Rowland, J.M., 2007. “Gendered Voices in Hellenistic Epigram.” In P. Bing, J.S. Bruss (eds.), Brill’s Companion to Hellenistic Epigram, 211-232. Leiden – Boston: Brill.

Natoli, B.A., A. Pitts, J.P. Hallett, 2022. Ancient Women Writers of Greece and Rome. London: Routledge.

Neal, T., 2006. “Blood and Hunger in the Iliad.” Classical Philology 101(1), 15-33.

Nicolson, H., 1951. “Nature in Greek Poetry.” Proceedings of the Classical Association 48, 7-21.

Nolthenius, H. (ed., tr.), 1992. De cicade op de speerpunt. De Griekse oudheid in 160 epigrammen. Amsterdam: Querido.

———, 1999. Voortgeschopt als een steen. Amsterdam: Querido.

Orsini, F., 1568. Carmina novem illustrium feminarum, Sapphus Myrtidis Praxillae Erinnae Corinnae Nossidis Myrus Telesillae Anytae et lyricorum Alcmanis Ibyci Stesichori Anacreontis Alcaei Simonidis Bacchylidis. Elegiae Tyrtaei, & Mimnermi. Bucolica Bionis & Moschi. Latino versu à Laurentio Gambara expressa. Cleanthis, Moschionis, Aliorumque Fragmenta nunc primum edita [USTC 401357]. Antverpiae: Ex officina Christophori Plantini.

Ostriker, A., 1982. “The Thieves of Language. Women Poets and Revisionist Mythmaking.” Signs 8(1), 68-90.

Pardini, A., 1991. “Problemi dialettali greci ed interpretazioni antiche e moderne. P.S.I. 1090 (Erinna); P.Oxy. 8 (Anonimo); P. Antinoë s.n. (Teocrito).” Zeitschrift für Papyrologie und Epigraphik 85, 1-7.

Parry, A., 1957. “Landscape in Greek Poetry.” Yale Classical Studies 15, 3-29.

Paton, W.R. (ed., tr.), 1917. The Greek Anthology, vol. 2. Loeb Classical Library. Cambridge: Harvard University Press.

——— (ed., tr.), 1918. The Greek Anthology, vol. 5. Loeb Classical Library. Cambridge: Harvard University Press.

Pattynama, P., 1989. “Haar naam was verbeelding. De droom van Lesbian Nation.” In G. Hekma, D. Kraakman, M. van Lieshout, J. Radersma (eds.), Goed verkeerd. Een geschiedenis van homoseksuele mannen en lesbische vrouwen in Nederland, 201-212. Amsterdam: Meulenhoff.

Pircher, J., 1979. Das Lob der Frau im Vorchristlichen Grabepigramm der Griechen. Innsbruck: Universitätsverlag Wagner.

Powell, J.U. (ed.), 1970 [= 1925]. Collectanea Alexandrina. Reliquiae minores Poetarum Graecorum Aetatis Ptolemaicae 323-146 A.C. Epicorum, Elegiacorum, Lyricorum, Ethicorum. Oxford: Oxford University Press.

Rehm, R., 1994. Marriage to Death. The Conflation of Wedding and Funeral Rituals in Greek Tragedy. Princeton: Princeton University Press.

Reitzenstein, R., 1970 [= 1893]. Epigramm und Skolion. Ein Beitrag zur Geschichte der alexandrinischen Dichtung. Hildesheim – New York: Georg Olms Verlag.

Reynolds, L.D., N.G. Wilson, 2013. Scribes and Scholars. A Guide to the Transmission of Greek and Latin Literature, 3de druk [1ste druk 1968]. Oxford: Oxford University Press.

Rocha-Pereira, M.H. (ed.), 1981. Pausaniae Graeciae descriptio, vol. 3. Bibliotheca scriptorum Graecorum et Romanorum Teubneriana. Lipsiae: B.G. Teubner.

Roy, J., 2009. “Anyte of Tegea and the other dead.” In H. Cavanagh, W.G. Cavanagh, J. Roy (eds.), Honouring the Dead in the Peloponnese. Proceedings of the conference held at Sparta 23-25 April 2009, 643-656. Nottingham: CSPS Online Publication.

Rzach, A. (ed.), 1958. Hesiodi Carmina. Bibliotheca scriptorum Graecorum et Romanorum Teubneriana. Stutgardiae: B.G. Teubner.

Schiller, F., 1795. “Über das Naive.” Die Horen 1(11), 43-76.

Schlegelmilch, S., 2009. Bürger, Gott und Götterschützling. Berlin – New York: De Gruyter.

Schmitt, H.H., 2005. “Kind.” In H.H. Schmitt, E. Vogt (eds.), Lexikon des Hellenismus, 548-552. Wiesbaden: Harrassowitz.

Schneider, C., 1967. Kulturgeschichte des Hellenismus, vol. 1. München: C.H. Beck.

Schneidewin, F.W. (ed.), 1835. Simonidis Cei carminum reliquiae. Brunsvigae [Braunschweig]: Vieweg.

Schröder, A., 2001. “De woorden, niet de stenen.” De Revisor 28(5/6), 5-17.

Segal, C.P., 1963. “Nature and the World of Man in Greek Literature.” Arion 2(1), 19-53.

Sens, A., 2006. “Epigram at the Margins of Pastoral.” In M. Fantuzzi, T.D. Papanghelis (eds.), Brill’s Companion to Greek and Latin Pastoral, 147-165. Leiden – Boston: Brill.

Simon, S., 1996. Gender in Translation. Cultural Identity and the Politics of Transmission. London – New York: Routledge.

Skinner, M.B., 1991. “Nossis Thêlyglôssos. The Private Text and the Public Book.” In S.B. Pomeroy (ed.), Women’s History and Ancient History, 20-47. Chapel Hill – London: University of North Carolina Press.

Snyder, J.M., 1989. The Woman and the Lyre. Women Writers in Classical Greece and Rome. Carbonsdale – Edwardsville: Southern Illinois University Press.

Spelman, H., 2015. “Alcaeus 140.” Classical Philology 110(4), 353-360.

Stadtmüller, H. (ed.), 1899. Anthologia Graeca Epigrammatum Palatina cum Planudea, vol. 2. Lipsiae: B.G. Teubner.

Stanzel, K.-H., 2007. “Bucolic Epigram.” In P. Bing, J.S. Bruss (eds.), Brill’s Companion to Hellenistic Epigram, 333-352. Leiden – Boston: Brill.

Steffan, T.G., E. Steffan, W.W. Pratt (eds.), 1982. Lord Byron. Don Juan. New Haven – London: Yale University Press.

Stehle, E., 1997. Performance and Gender in Ancient Greece. Nondramatic Poetry in Its Setting. Princeton: Princeton University Press.

Tosi, R., 2006. “Onomastikon.” In Der Neue Pauly. http://dx.doi.org.kuleuven.e-bronnen.be/10.1163/1574-9347_dnp_e831390.

Trypanis, C.A., 1970. “Ovid and Anyte.” Classical Philology 65(1), 52.

Tueller, M.A., 2008. Look Who’s Talking. Innovations in Voice and Identity in Hellenistic Epigram. Leuven: Peeters.

———, 2020. “Women in Early Hellenistic Epigram. Perses, Anyte, and Nossis.” In C. Cusset, P. Belenfant, C.-E. Nardone (eds.), Féminités hellénistiques. Voix, genre, représentations, 463-482. Leuven: Peeters.

Van Gelder, N., 1989. “De epigrammen van Anyte en Nossis.” Licentiaatsproefschrift, Katholieke Universiteit Leuven.

Van Looy, H. (ed.), 1992. Euripidis Medea. Bibliotheca scriptorum Graecorum et Romanorum Teubneriana. Stutgardiae – Lipsiae: B.G. Teubner.

Voigt, E.-M. (ed.), 1971. Sappho et Alcaeus. Fragmenta. Amsterdam: Athenaeum – Pollak & Van Gennep.

Warren, H., M. Molengraaf (eds.), 2000. Spiegel van de Griekse poëzie. Van Oudheid tot heden, 3de druk [1ste druk 1988]. Amsterdam: Meulenhoff.

Werner, J., 1994. “Der weibliche Homer: Sappho oder Anyte?” Philologus 138(2), 252-259.

Wes, M.A. (ed.), 1963. Krekels in olijventuinen. Griekse epigrammen uit de Anthologia Palatina met vertalingen in het Nederlands. Den Haag: Bert Bakker/Daamen.

West, M.L., 1977. “Erinna.” Zeitschrift für Papyrologie und Epigraphik 25, 95-119.

———, 1996. Die griechische Dichterin. Bild und Rolle. Stuttgart – Leipzig: B.G. Teubner.

——— (ed.), 1998. Homeri Ilias, vol. 1. Bibliotheca scriptorum Graecorum et Romanorum Teubneriana. Stutgardiae – Lipsiae: B.G. Teubner.

——— (ed.), 2000. Homeri Ilias, vol. 2. Bibliotheca scriptorum Graecorum et Romanorum Teubneriana. Monachii – Lipsiae: K.G. Saur.

Wijnen, J. (ed., tr.), 1960. Griekse epigrammen. Amsterdam: Wereldbibliotheek.

Wilamowitz-Moellendorf, U. von, 1973. Hellenistische Dichtung in der Zeit des Kallimachos, vol. 1 & vol. 2 (Interpretationen), 3de druk [1ste druk 1924]. Weidmann: Dublin – Zürich.

Wolf, J.C., 1734. Poetriarum octo Erinnae, Myrus, Myrtidis, Corinnae, Telesillae, Praxillae, Nossidis, Anytae, fragmenta et elogia graece et latine cum virorum doctorum notis. Hamburgi: Apud Abrahamum Vandenhoeck.

Wright, F.A., 1923. “The Women Poets of Greece.” Fortnightly Review 113(674), 323-333.

Ypsilanti, M., 2003. “Notes on Anyte.” Hermes 131, 502-507.

Zanetto, G., 2016. “Tradurre epigrammi: un’impresa (im)possibile?” In M. Taufer (ed.), Tradurre classici greci in lingue moderne, 139-151. Freiburg: Rombach.

Universiteit of Hogeschool
Master of arts in de taal- en letterkunde: Latijn-Grieks
Publicatiejaar
2022
Promotor(en)
Reinhart Ceulemans
Kernwoorden
Share this on: