Le prince des archivistes, intellectuele biografie van Louis-Prosper Gachard, 1800 - 1885

Sofie Onghena
Persbericht

Le prince des archivistes, intellectuele biografie van Louis-Prosper Gachard, 1800 - 1885

 

Louis-Prosper Gachard (1800 – 1885)

 

Wie meent in het Brusselse Rijksarchief slechts een verwaaide archivaris in stofjas of een enkele geschiedenisstudent aan te treffen, heeft het mis. Het is soms drummen aan het kopieerapparaat en ja zeker, de bankjes zijn vaak volzet onder toeziend oog van het ingekaderde koninklijke paar. Naast archivarissen, professoren en studenten maken vele amateur-genealogen, speurneuzen en andere geïnteresseerden er hun entree. Wat ze gemeen hebben? Ze kunnen niet weerstaan aan de onmiskenbare aantrekkingskracht van de vergeelde en beduimelde documenten die in de Brusselse archiefbewaarplaats zijn ondergebracht. De archivalia zijn keurig weggeschikt en raadpleegbaar aan de hand van inventarissen. Welbeschouwd is dit te danken aan de wetenschappelijke benadering van de geschiedbeoefening die zich inzette vanaf de late achttiende eeuw. Geschiedkundigen en archivarissen togen ijverig aan het werk. Ook België, vanaf 1830 een onafhankelijke staat, had een rijksarchivaris, al was hij een… Fransman.

Toen Louis-Prosper Gachard in 1826 aan de slag ging bij het Brusselse archief, woonde hij nog niet zo lang in België. Hij werd geboren in Parijs op 12 maart 1800. Op zeventienjarige leeftijd volgde hij zijn vader naar Doornik, waar deze een tabakshandel opstartte. Wellicht kon hij niet in de zaak van zijn vader terecht, want na zijn aankomst ging de jonge Gachard als leerling-letterzetter aan de slag in de drukkerij Casterman. Hij moest er onder meer drukletters ophalen, boodschappen doen en het atelier schoonvegen. Een paar jaar later trad Gachard in dienst bij het Doornikse stadsbestuur. Als stadsbediende vatte hij een levendige belangstelling op voor het archief op de zolders van het stadhuis. Gezien de volkomen wanordelijke staat ervan, had hij aan het schepencollege het verzoek gericht om dit gemeentearchief te mogen onderzoeken en te ordenen. Hij volbracht het schikken van beide archieven met zo’n geestdrift en kunde dat hij er door alle autoriteiten voor werd geroemd. Maar de jonge Gachard barstte van ambitie. Hij deinsde er niet voor terug om de Nederlandse koning Willem I, die toen over België heerste, een uitvoerige brief te schrijven waarin hij zijn plannen voor het archiefwezen uiteenzette. Bij het bezoek van de vorst aan Doornik had Gachard trouwens een uitermate koningsgezind toneelstuk klaar dat in het plaatselijke theater voor Zijne Majesteit werd opgevoerd. Daags nadien spraken de kranten van uitbundig applaus en van een tevreden vorst in de loge. Ook als dichter had de jonge Gachard in Doornik enige faam verworven. Zo had hij flink wat liefdespoëzie geproduceerd, veelal gewijd aan anonieme juffrouwen en dames, discreet aangeduid met louter een voornaam of initiaal. Overigens wist hij gewiekst contacten te leggen door gelegenheidsgedichten op te dragen aan Doornikse notabelen, die hem konden helpen bij zijn archiefcarrière. Bovendien regelde hij een onderhoud met de toenmalige Minister van Binnenlandse Zaken, aan wie hij omstandig zijn plannen herhaalde.

Door het gunstige advies van deze minister werd Gachard bijgevolg in 1826 aangesteld tot adjunct-archivaris bij het Brusselse archiefdepot, één van de twee belangrijkste archieven van het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden. Het archief was ondergebracht op de gammele zolders van het Justitiepaleis. Het was geen geschikte lokatie. Onder het gewicht van de opgestapelde boeken en documenten begonnen de muren van de gerechtszaal immers scheuren te vertonen. De bejaarde archiefoverste Pierre-Jean L’Ortye was daarenboven zeer beducht voor brandgevaar. Geheel buiten het medeweten van deze overste om werd Gachard op ministerieel verzoek naar Parijs gestuurd. Hij kreeg de opdracht om er in archiefdepots en bibliotheken ontbrekende documenten uit de archieven van de Nederlanden op te sporen. Het was een strikt geheime missie, waarbij Gachard werd opgedragen zich tijdens zijn opzoekingen niet uit te geven als ambtenaar van de regering, maar als ‘een particulier die zijne liefhebberij zoekt te voldoen.’ Zijn reis werd een succes. L’Ortye reageerde veeleer ontstemd op de forse uitgaven die plots in zijn boekhoudkundige journalen stonden genoteerd, maar koning Willem I bedankte Gachard voor de ijver waarmee hij zijn taak in Frankrijk had volbracht.

Ondertussen steeg de politieke onrust in het koninkrijk. In de zuidelijke steden zwol de kritiek op het beleid van de Nederlandse vorst aan en er ontstonden onlusten. Willem I reageerde weifelend en op 4 oktober 1830 werd de onafhankelijkheid van België uitgeroepen. Archiefoverste L’Ortye weigerde echter de eed af te leggen aan het nieuwe bewind en werd ontslagen. Op voorspraak van een bevriend politicus slaagde Gachard er -duidelijk minder scrupuleus- in om hem op te volgen. Als geboren Parijzenaar werd hij de eerste rijksarchivaris van België. Eerzuchtig en met een groot verlangen naar historische waarheid begon hij het Belgische archiefwezen te organiseren. Zijn voornaamste doelstellingen bestonden erin de collecties te vermeerderen, te inventariseren en de administratie te regelen van het centrale archiefdepot in Brussel en de archieven in de provinciën. Hij reisde alle stedelijke en provinciale archieven af, ter controle van de plaatselijke archivarissen die hij een veeg uit de pan gaf als ze niet opschoten met hun klasseringswerk. Daarnaast ondernam Gachard ophefmakende buitenlandse archiefmissies, zoals naar Frankrijk, Spanje, Italië en Oostenrijk. Bij voorkeur zocht de rijksarchivaris naar brieven en akten uit de zestiende eeuw, om ze nadien uit te geven. Hij aarzelde niet om bij een uitgeverij voorschotten te ontfutselen. Voorts zat Gachard tal van comités en commissies voor. Bovendien sloot hij vriendschappen met prominente politici en edellieden. Hij hield van mondaine kuuroorden waar hij ging baden, lekker at, uitstapjes deed en weer opknapte. Op zevenenvijftigjarige leeftijd huwde hij met Mathilde Verrassel, een vierentwintigjarige Luikse, charmant als een Parisienne, met wie hij naar bals ging en pas terugkeerde wanneer het al licht werd. Ze verzorgde hem toen hij oud werd en ziek. Hij hield echter niet op met publiceren en corresponderen. Tot aan zijn overlijden in 1885 zou Gachard aan het hoofd blijven staan van het Rijksarchief.

En zo komt het dat in de Brusselse archiefbewaarplaats niet alleen brieven van politici, documenten van adellijke families en perkamenten plattegronden worden bewaard, maar ook de correspondentie, poëzie en vele aantekeningen van de eerste rijksarchivaris van België, die ’s lands archiefwezen uitbouwde en gestalte gaf. Als archivaris zag Gachard er niet alleen op toe dat openbare documenten zorgvuldig werden geconserveerd, hij legde ook zijn private archief aan, even enthousiast, erudiet en koppig.

 

Universiteit of Hogeschool
Letteren, departement Geschiedenis
Publicatiejaar
2004
Share this on: