Van thermos naar thesis in één generatie tijd

Annick Van Woensel
Persbericht

Van thermos naar thesis in één generatie tijd

Van thermos naar thesis in één generatie tijd. Redenen voor slagen van arbeiderskinderen op universitair niveau.                                               

Annick Van Woensel

 

Er zijn weinig arbeiderskinderen die slagen aan de universiteit. Niet alleen kiezen ze minder voor universitaire studies dan jongeren die afkomstig zijn uit de hogere sociale klassen, maar ook liggen hun kansen op slagen beduidend lager. De reden hiervoor is niet dat ze dommer zijn of minder hard zouden studeren dan andere kinderen, maar wel dat ze uit een lager sociaal milieu afkomstig zijn. 

Onderzoekers vragen zich meestal af waarom arbeiderskinderen minder deelnemen en minder slagen aan de universiteit. Het is echter eveneens leerrijk om de beperkte groep arbeiderskinderen te bestuderen die er wel in slaagt om een universitair diploma te behalen en om op zoek te gaan naar de redenen hiervoor. Deze redenen hoeven niet allemaal aanwezig te zijn, maar ze kunnen elkaar wel versterken.

Over voldoende financiële middelen beschikken om studies te betalen is een eerste belangrijke voorwaarde voor arbeiderskinderen om te kunnen slagen aan de universiteit.  Ouders zullen minder aandacht besteden aan het onderwijs van hun kinderen wanneer ze afgeleid worden door geldzorgen. Een arbeidersgezin zal dan vlugger besparen op de opleiding van een dochter dan van een zoon. Meisjes presteren echter beter op school dan jongens wanneer er geldzorgen zijn in het gezin. Jongens zouden zich hier meer door laten afleiden. Wanneer een arbeiderskind afkomstig is uit een klein gezin, heeft het ook meer kans om te slagen in universitaire studies. De ouders moeten hun geld en aandacht dan immers over minder kinderen verdelen. Om dezelfde reden is het voordelig dat de verschillende kinderen in het gezin elkaar niet te snel opvolgen maar dat er een leeftijdsverschil van minstens drie jaar is tussen de opeenvolgende kinderen. Oudste en enige arbeiderskinderen presteren vaak het beste. Verder heeft een plotselinge daling van het gezinsinkomen minder negatieve gevolgen voor de onderwijsprestaties van kinderen dan een langdurige periode van financiële onzekerheid. Ook heeft de persoonlijke beleving van het financieel moeilijk hebben een sterkere invloed op de schoolresultaten van een kind dan de feitelijke financiële situatie in het gezin.

Uiteraard kan men argumenteren dat arbeiderskinderen toch een beroep kunnen doen op een studiebeurs als de ouders niet genoeg inkomen hebben. Het stelsel van studiebeurzen heeft inderdaad een stijging veroorzaakt van de deelname van arbeiderskinderen aan het universitair hoger onderwijs. In verhouding kunnen er echter meer kinderen uit de hogere klassen genieten van een studiebeurs aangezien deze kinderen nog steeds meer naar het hoger onderwijs gaan dan arbeiderskinderen, en dus meer een beurs kunnen aanvragen.

Ook cultuurverschillen tussen sociale klassen en tussen gezinnen oefenen een grote invloed uit op de beslissing om al dan niet aan de universiteit te gaan studeren.  Als de cultuur van het thuisgezin overeenstemt met de cultuur in het onderwijs, dan bevordert dit de slaagkansen van een arbeiderskind aan de universiteit. Het kan dan bijvoorbeeld gaan om het lezen van een krant of om de waarde die de ouders hechten aan het behalen van een hoger diploma. Maar wat als de thuiscultuur niet overeenstemt met de schoolcultuur? Dan heeft een arbeiderskind toch een goede kans om een universitair diploma te behalen als het de waarden en normen die in het onderwijs heersen overneemt en deze weet te verzoenen met de waarden en normen die het van thuis heeft meegekregen.

De familie en sociale omgeving kunnen eveneens de kansen van arbeiderskinderen op een universitair diploma verhogen. Als een arbeiderskind ervoor kiest om te gaan studeren aan de universiteit, maakt deze jongere een studiekeuze die vanuit zijn of haar sociale achtergrond niet vanzelfsprekend is. Een sterke relatie met de ouders verhoogt de kans op het behalen van een universitair diploma. Het is belangrijk dat de ouders duidelijke en stabiele rolmodellen zijn voor hun kinderen en dat er tijdens de puberteit voldoende structuur en regels aanwezig zijn in het gezin. Ook steun en betrokkenheid van de ouders bij de studies, het aanmoedigen van onafhankelijkheid en goede communicatie tussen ouders en kinderen helpen arbeiderskinderen om te slagen aan de universiteit. Essentieel is verder dat de ouders hoge verwachtingen hebben voor de onderwijscarrière van hun kinderen. Daarnaast is ook het sociaal netwerk van het arbeidersgezin van belang. Het kan een stimulans zijn voor arbeiderskinderen dat zijzelf of hun ouders omgang hebben met mensen uit hogere sociale klassen of dat ze een familielid hebben dat eveneens naar de universiteit is gegaan.

Verder geven sommige secundaire scholen aan leerlingen uit de arbeidersklasse betere kansen om later te slagen aan de universiteit.  Het algemeen secundair onderwijs (ASO) bereidt leerlingen beter voor op de universiteit dan het technisch secundair onderwijs (TSO), en het TSO vormt op zijn beurt een betere voorbereiding dan het beroepssecundair onderwijs (BSO). De kans is groter dat meer arbeiderskinderen zullen doorstromen naar hogere studierichtingen wanneer leerlingen in het secundair onderwijs pas op latere leeftijd een studiekeuze moeten maken. Het indelen van leerlingen in klassen volgens bekwaamheid is slechts voordelig voor de schoolprestaties van intelligente arbeiderskinderen, terwijl minder intelligente arbeiderskinderen meer baat hebben bij een klasgroep van gemengde bekwaamheid. Arbeiderskinderen presteren ook beter in etnisch niet-gemengde scholen en in scholen met vooral leerlingen uit de hogere sociale  klassen. Een goede samenwerking binnen de school en tussen de school, de ouders en de gemeenschap verhoogt eveneens de kansen van arbeiderskinderen om later een universitair diploma te behalen, net als een prettig schoolklimaat een goede sfeer in de klas.

De economische conjunctuur verklaart eveneens voor een deel waarom arbeiderskinderen een universitair diploma behalen. Als de arbeidsmarkt het slecht doet en er veel werkloosheid is, trekken meer arbeiderskinderen naar de universiteit aangezien er dan toch niet veel kans is dat ze werk zullen vinden.

Tot slot kunnen enkele persoonlijke kenmerken van arbeiderskinderen hen helpen om te slagen aan de universiteit. Intelligente en ambitieuze arbeiderskinderen hebben veel kans om een universitair diploma te behalen. Ook presteren de meisjes uit de arbeidersklasse beter op school dan de jongens, maar het gebeurt dat zij voor zichzelf minder hoge verwachtingen stellen dan jongens of dat hun omgeving van hen verwacht dat ze helpen in het huishouden of dat ze vroeg een gezin stichten in plaats van lang te studeren.

Universiteit of Hogeschool
Sociologie
Publicatiejaar
2003
Share this on: