Compexiteit in de structuur

Wouter Trappers
Persbericht

Compexiteit in de structuur

 

Het nieuwe treinstation van Luik, de volksbuurt Brugse Poort te Gent, de ring van Antwerpen, het duivenhok van mijn grootvader,  een boomhut langs de vaart in Ravels. Op het eerste zicht hebben deze bouwwerken niets met elkaar te maken. Zo lijkt het althans. Hoe kan een nieuwe theorie rond architectuur deze zaken met elkaar verbinden ? En waarom zou je daar je tijd in steken ?

 

In de architectuur gebeurt de theorievorming op basis van een onderverdeling in stromingen, die op verschillende zaken gebaseerd kunnen  zijn. Meestal ligt er een gemeenschappelijk manifest aan de grondslag, waarin bijvoorbeeld aangegeven kan worden wat de relatie moet zijn tussen de architectuur die de stroming voorstaat en de maatschappij, of welke vormen en materialen gebruikt moeten worden. Twee van de belangrijkste stromingen, die elkaar chronologisch opvolgen en ideologisch tegenover elkaar staan, zijn het ‘Modernisme’ en het ‘Postmodernisme’.  Het modernisme ziet zichzelf als de architecturale weergave van het moderne, het nieuwe, van een onverschrokken vooruitgangsgeloof. Moderne gebouwen hebben een zekere steriliteit tegenover hun omgeving en de geschiedenis. Ze leggen de ‘Tijdgeest’vast,  niet de verbondenheid met plaats en historiek.  Met het karakter van de plaats waar het gebouw komt te staan, wordt geen rekening gehouden. Een voorbeeld hiervan zijn de woontorens van  Mies van der Rohe. Deze zien er min of meer hetzelfde uit, waar ze ook gebouwd worden.

De selectie van deze twee kenmerken laat toe het modernisme  tegenover het postmodernisme te stellen. In het postmodernisme is het immers net de verankering van een gebouw in zijn omgeving en de verwijzing naar vroegere stijlkenmerken die centraal komen te staan.

 

Het gaat echter niet op om deze periodes in de architectuurgeschiedenis voor te stellen als uniform en eenduidig. Op moment dat de moderne architectuur hoogtij vierde, was dit zeker niet de enige manier om het bouwen te benaderen. Het zou dus te eenvoudig zijn om te doen alsof er tijdens de eerste helft van de 20ste eeuw enkel sprake was van modernisme in de architectuur. Frank Lloyd Wright is een beroemd tegenvoorbeeld.

 Bij het postmodernisme is het nog moeilijker vol te houden dat het hier om een samenhangende stroming gaat. Wanneer de Nederlandse architect Hans Ibelings zijn ‘Supermodernisme’ poneert als logische opvolger na het modernisme en het postmodernisme, kunnen de wenkbrauwen al eens gefronst worden. Volgens hem wordt de nieuwe trend overheerst door gladde, transparante, neutrale ‘schoendozen’.  Hier duikt de ongeoorloofde vereenvoudiging weer op. De ontelbare tegenvoorbeelden duiden zelfs op enige willekeur wanneer er weer een nieuwe stroming geponeerd wordt.  Met een intellectueel sausje kom je bovendien met zo goed als alles weg.

 

Zulke te eenvoudige kijk op de gebouwde omgeving maakt dat nog heel wat architecturale ‘stromingen’ op dezelfde manier als wereldvreemd afgedaan kunnen worden. Maar waarom zou ik me er druk in maken ? Wel, ik heb een reden gevonden die ons allen aanbelangt ! De mensen. Jazeker, na hun terugkeer op de politieke agenda, nu ook in de architectuur. De oude theorieën houden zich louter bezig met architectuurtheorie als een intellectuele discipline, en verliezen de mensen die in de gebouwde omgeving wonen, werken, en ontspannen uit het oog. De mensen wonen niet in ‘gladde, transparante schoendozen die het vacuüm van de hedendaagse plaatseloosheid representeren’. Ze wonen in fermettes of volkswijken, met een zelfgebouwd tuinhuisje, opgetrokken uit de betonnen platen van grootvaders duivenhok. Ze staan in de file op het viaduct van Vilvoorde en drinken hun bier in een bruine kroeg . Een architectuurtheorie die geen rekening houdt met de leefwereld van de overgrote meerderheid van de bevolking is zijn naam niet waard.

 

We moeten natuurlijk aangeven dat alles staat en valt met de definitie van architectuur die gehanteerd wordt. De tendens die hierbij moet doorwegen , is die van een zeer brede benadering van architectuur. Om deze keuze te ondersteunen worden niet enkel de klassieke architectuurtheorieën aangewend, maar ook de kunst die rond architectuur werkt. Aan de  hand van de werken van Merz wordt verwezen naar het primitieve karakter van het bouwen. Opgetrokken uit lokale materialen verwijzen zijn iglo’s naar de primaire behoefte aan beschutting. Orta toont met haar draagbare werken aan hoe dicht de architectuur de mensen op de huid zit. De noodzaak een architectuurtheorie naar voor te schuiven die zulke nauwe betrokkenheid op de mensen uitstraalt, dringt zich op: een architectuur gesneden op mensenmaat.

 

Het idee om de mensen centraal te plaatsen wordt ondersteund vanuit de theorie van de complexiteit. Ook in de wetenschap heeft men lange tijd een referentiekader gehanteerd waarbij geen plaats voorzien was voor de mensen. Een goed voorbeeld hiervan is Newtons poging om de natuur in abstracte wetten te gieten. Deze rationele, determinerende, in tijd omkeerbare wetten brengen de mens en de natuur niet dichter bij elkaar. Integendeel. Zulke wetenschap heeft immers weinig te maken met de concrete menselijke ervaringswereld vol tegenstellingen en onomkeerbare beslissingen.  Deze breuk tussen de klassieke wetten van de natuurkunde langs de ene en de concrete leefwereld van de mensen langs de andere kant lokte heel wat kritiek uit bij wetenschappers en filosofen. De zoektocht van de tegenstanders van zulk mensonvriendelijk referentiekader inspireert om in de architectuur hetzelfde te doen. Ook hier moeten de mensen hun plaats terugkrijgen. Het feit dat je eigenlijk zelf deel uitmaakt van hetgeen je wil vatten in een theorie over architectuur, maakt dat een koele en afstandelijke benadering tekortschiet. We zijn op een fundamentele manier betrokken op de gebouwde omgeving. In plaats van de abstracte, veel te eenvoudige en dikwijls utopische theorieën over de gebouwde omgeving moet de gehele menselijke leefwereld in acht genomen worden. De complexiteit ervan moet erkend en omarmd worden.

Geïnspireerd door de wetenschapsfilosofische theorie van de complexiteit wordt ingegaan tegen de klassieke vereenvoudigde voorstelling van architectuur. In de klassieke theorieën is geen plaats voorbehouden voor de mensen. De concrete menselijke ervaring is echter onvermijdelijk nauw betrokken op de gebouwde omgeving, er moet dan ook serieus rekening mee gehouden worden. Een brede definitie van architectuur, een genuanceerd beeld van de verschillende historische stromingen en een gevoeligheid voor de complexiteit van de gebouwde omgeving zijn hiervoor onontbeerlijk.

Dit zou een korte samenvatting kunnen zijn van hoe en waarom de architectuurtheorie op mensenmaat gesneden moet worden. Hoe en waarom een boomhut langs de vaart in Ravels,  het duivenhok van mijn grootvader, de ring van Antwerpen, de volksbuurt Brugse Poort te Gent en het nieuwe treinstation van Luik met elkaar verbonden kunnen worden.

Universiteit of Hogeschool
Wijsbegeerte en moraalwetenschappen
Publicatiejaar
2003
Share this on: