Multiculturalisme en gelijkheid: op zoek naar een rechtvaardige omgang met culturele versschillen

Helder De Schutter
Persbericht

Multiculturalisme en gelijkheid: op zoek naar een rechtvaardige omgang met culturele versschillen

Talige diffusie de norm

 

Lily Nabholz-Haidegger vindt dat Franstaligen in Vlaanderen (meer) taalrechten verdienen. Daarin wordt ze geruggensteund door (een bepaalde interpretatie) van het Europese Verdrag ter Bescherming van Nationale Minderheden. Dergelijke uitingen zetten de fundamenten van ons staatsbestel op losse schroeven en zorgen voor behoorlijk wat communautaire agitatie. Ze kunnen echter ook een aanzet formuleren tot een kritische reflectie op ons staatsmodel.

Als prototype van een multinationale staat vormt België een strijdveld waarin vele centrale stellingnamen uit het politiek-filosofische debat over multiculturalisme terug te vinden zijn. Het is interessant enkele van die multiculturele theorieën los te laten op de fundamenten van de Belgische constellatie. Voor dit denkexperiment reduceer ik het concrete België even tot een democratische staat waar twee autochtone taal-en cultuurgemeenschappen samenleven.

Een eerste positie inzake multinationaal multiculturalisme kunnen we de cultuurtranscendente visie noemen. In een land waar verschillende talen en culturen aanwezig zijn, moet een goed beleid potentieel gewelddadige culturele conflicten neutraliseren. Om vreedzaam samen te leven wil deze positie mensen zover krijgen dat ze zich primair als burgers van hetzelfde land identificeren en dat ze hun cultureel toebehoren slechts als secundair classificatiemechanisme aanzien. Met cultuur moeten we dus op dezelfde wijze omgaan als met religie: we moeten het loskoppelen van de staat, en etnoculturele neutraliteit nastreven. Cultureel lidmaatschap wordt dan een privé-zaak. Taalwetten zijn in zo’n visie uit den boze omdat ze conflicten in de hand werken, ondemocratisch zijn en ultiem de superioriteit van de eigen positie op agressieve wijze beklemtonen. Zoals Kristallnacht aan de joden vertelde dat zij uitroeibaar uitschot waren, zo ook willen de francofonen met hun talloze taalwetten in Québec aan de Engelstaligen vertellen dat die laatsten minderwaardig zijn. Deze stelling komt ruwweg van Brian Barry, die niet gelooft in een politiek die culturele minderheden rechten toekent om hun taal en cultuur te beschermen. Een goed multicultureel beleid moet volgens hem een sterke supraculturele samenhorigheid smeden om de lont uit het nationalistische kruitvat te halen.

Een dergelijke visie komt echter voor problemen te staan als we haar toepassen op een land als België. Men kan zich de vraag stellen of het negeren van taalproblemen niet nog veel meer conflicten zal uitlokken dan er verhinderd worden. Culturele neutraliteit lijkt bovendien nog wel enigszins realiseerbaar, maar wat betekent talige neutraliteit? Het hanteren van een lingua franca, neem het Engels? Deze suggestie is niet overdreven: ze werd recent nog door Philippe Van Parijs geopperd als suggestie voor de Brusselse politiek. Barry is het idee van zo’n lingua franca genegen (bijvoorbeeld voor Europa), maar moet toch schoorvoetend toegeven dat talige neutraliteit een fictie is. Politiek functioneert immers inherent ‘talig’ en waar taalgroepen zich territoriaal gegroepeerd hebben, is er volgens hem geen betere (pragmatische) oplossing dan de politiek naar het territoriale niveau te draineren. Ultiem ziet deze progressieve denker dus zeer weinig toekomst in een land als België.

Ook de Canadese politieke filosoof Will Kymlicka zal ermee instemmen politieke besluitvorming te defederaliseren. In tegenstelling tot Barry zal Kymlicka echter actief instemmen met minderheidsrechten zoals taalrechten en zal hij dit alles niet vanuit een pragmatische, maar vanuit een intrinsiek-culturele visie realiseren. Culturele neutraliteit is immers niet alleen onmogelijk maar ook onrechtvaardig. Deze tweede cultuur-egalitaire theorie gaat ervan uit dat cultureel lidmaatschap een omstandigheid is waarvoor je niet vrijwillig gekozen hebt, en die bovendien soms onrechtvaardige ongelijkheden met zich meebrengt. Denk maar aan de Vlamingen in het België van voor de taalwetten en vandaag aan de kennis van het Nederlands in Brusselse openbare ziekenhuizen. Omdat cultuur van belang is voor de identiteitsvorming en omdat het behoren tot een minderheidscultuur kansenongelijkheid tot gevolg heeft, wil Kymlicka autochtone groepen als de Vlamingen, de Québecois, de Catalanen of inheemse Indianenvolkeren de verzekering geven dat ze in alle domeinen van het maatschappelijk leven (het onderwijs, het gerecht, de politiek) in hun eigen taal terecht kunnen. Dit hoeft zeker geen splitsing van multinationale staten tot gevolg te hebben, integendeel: een rechtvaardige multiculturele staat zal naast algemeen-geldende rechten en wetten aan zijn autochtone groepen zelfbestuursrechten toekennen.

De taalpolitieke reguleringen in het België van vandaag sluiten naadloos aan bij Kymlicka’s adviezen. Toch is ook een dergelijk advies niet onproblematisch. Ten eerste omdat Kymlicka in essentie een monoculturele cultuuropvatting hanteert. Een minderheid is volgens hem verenigd door één taal, cultuur en geschiedenis, en dat is een betwistbare aanname die intraculturele diversiteit en overlapping negeert. Dat gaat samen met een reductie van de culturele pluraliteit: Kymlicka’s solide en logische model deelt de aanwezige multiculturaliteit op in homogene, eentalige en monoculturele statische hokjes. Terwijl België als geheel een probleem vormt voor Barry, zo weet Kymlicka niet goed raad met Brussel. Op het moment dat culturen geen perfect territoriaal gescheiden eentalige groepen zijn, verdwijnen immers de voordelen van zelfbestuursrechten en monoculturele maatschappelijke instituties. Ik denk ook niet dat die segregerende logica in Brussel wenselijk is: het is een ontkenning van de multiculturele gegevenheid en bovendien ook niet in het voordeel van de ‘Vlaamse zaak’. Het is immers een strategie van een verkrampte minderheid, die de confrontatie niet aandurft en zich terzijde isoleert.

Als alternatief voor dit monoculturele model (dat overigens best accuraat is voor gebieden die ook effectief geen talige diversiteit kennen) lijkt het nodig een taalheterogeen model naar voor te schuiven voor taalheterogene gebieden. Dit model laat de twee autochtone culturen in Brussel niet segregationeel functioneren, maar draagt naast participatie en coöperatie ook eenheid hoog in het vaandel. Eenheid in de verscheidenheid weliswaar en dat impliceert concreet: én Barry’s progressieve supraculturele samenwerking én taalrechten zoals Kymlicka suggereert; én een afwijzing van de strategie in Brussel eentalige en unicommunautaire ziekenhuizen en scholen te bouwen én een (zeer) strenge naleving van taalwetten en tweetaligheidsvereisten. Natuurlijk blijft voor de eentalige landsdelen de situatie grotendeels gelijk (want grotendeels onproblematisch), al moeten we ook algemeen durven stellen dat meertaligheid (en, meer algemeen, multiculturaliteit) geen problematische en weg te werken gegevenheden zijn. Om meertaligheid als verrijking te kunnen aanzien, moet de aanwezige heterogeniteit echter weerspiegeld worden in een heterogene maatschappelijke organisatie, en veel communautaire halsstarrigheid verhindert dit in het België van vandaag. Impliceert dit taalheterogene model dan een onderschrijving van de stellingen van Nabholz-Haidegger? Niet noodzakelijk. Wel moeten we beseffen dat ook de toekomst eerder multinationale diffusie dan mononationale mozaïeken in het vooruitzicht stelt. Of hoe Brussel in plaats van de vervelende uitzondering, de regel kan worden, niet het probleem maar de norm.

 

> De Schutter, H. “Multiculturalisme en gelijkheid: op zoek naar een rechtvaardige omgang met culturele verschillen. Een politiek-filosofische reflectie over België als multinationale staat.”

 

Universiteit of Hogeschool
Publicatiejaar
2002
Share this on: