Han van Meegeren, een kunstenaar in het tijdperk vd technische reproduceerbaarheid

Tone De Cooman
Persbericht

Han van Meegeren, een kunstenaar in het tijdperk vd technische reproduceerbaarheid

Opstand tegen de redelijkheid

 

Mensen hebben het vaak over de ironie van het lot of verwijzen naar gebeurtenissen als “dat was puur toeval” of  “door een ongelofelijk toeval….”. Maar, weinigen vragen zich af of er wel zoiets bestaat als het zuivere toeval. De fundamentele vraag, of er wel degelijk objectieve parameters bestaan om contingentie te meten, is tot op heden onbeantwoord? Op het eerste zicht lijkt het dat het toeval nog steeds te veel onderschat wordt. In onze hedendaagse geïnformatiseerde en geglobaliseerde wereld, waarin een groot deel van de bevolking elkaar virtueel kan ontmoeten, en waarin het vrije spel van de onvoorspelbaarheid nog nooit zo groot is geweest, is de kans op toevalligheden veel groter dan we wel denken. Binnen de huidige chaotische realiteit mag het zeer onwaarschijnlijk heten dat een of andere onwaarschijnlijke gebeurtenis niet plaatsvindt.

De exacte wetenschappen beweren sinds een paar generaties bij hoog en bij laag dat ze de meeste resultaten hebben verkregen via experimentele cognitie, random theories en serendipiteit. Pasteur beweerde dat het toeval enkel de voorbereide geest kan bedienen. De serendipiteit zoals deze in de wetenschap van kracht is, staat voor een soort scherpzinnigheid of alertheid, waardoor mensen als Pasteur en Becquerel, het toeval in hun voordeel konden gebruiken tijdens hun onderzoek. In praktijk komt dit erop neer dat men tijdens wetenschappelijke proeven voortdurend rekening moet houden met en aandacht moet hebben voor mogelijke invloeden van het toeval. Serendipiteit toont dus aan dat iets slechts toeval is, tot wanneer men de ware toedracht en de  onderliggende oorzaken heeft kunnen onthullen. Ook Peirce’s filosofische erkenning van de oneindige diversiteit van het universum zou kunnen helpen om het toeval te verklaren. Maar, ondertussen zijn we reeds voorbij het stadium van de postmoderne erkenning, dat noch enkelvoudige-, noch goddelijke waarheden bestaan. Laat staan, dat een absolute waarheid de ongrijpbare krachten van het contingente zouden kunnen te boven gaan.

Echter, de vraag waar het in eerste instantie om gaat, is om te achterhalen of de openheid tot de waarheid gezuiverd kan worden van elke vorm van contingentie. Sartre toonde reeds aan hoe het essentiële vergaat tot het contingente. Dankzij het tot de verbeelding sprekende literaire werk van Paul Auster, dat gestoeld is op een filosofie van het toeval, weten we nu ook dat het toevallige als het meest essentiële kan verschijnen. Wat zich aan het innerlijke als essentieel voordoet, ontsnapt zo aan elke rechtvaardiging. Het vertegenwoordigt m.a.w. het niets van onze moderniteit. Het moderne niets? Hoe is het zo ver kunnen komen, vraagt u zich misschien af? Heeft de postmoderne idee deze leegte dan niet opgevuld?

Met het begin van de beschaving veranderden we onophoudelijk de wereld om ons  heen. De mens denkt van bij zijn ontstaan niet gemaakt te zijn om alleen door het leven te gaan. We zijn samen gaan wonen, hebben sociale contracten afgesloten, wonen in dorpen, steden of metropolen, waar culturele verschillen hoe langer hoe meer een deel worden van de dagelijkse leefwereld. Dankzij massamedia als tv, film en internet is er een informatiestroom op gang gekomen die niet meer te stuiten is. Communicatienetwerken en transport zorgen voor een letterlijke en figuurlijke onophoudelijke verkleining van afstanden en diversiteit. Wanneer wij deze smeltkroes van verschillende culturen verlaten, begeven we ons in cultuurlandschappen die door onze hersenen lijken te zijn verzonnen, of die door de inventieve mensenhand zijn geschapen. Zoals we Professor/Plastinateur Von Hagens reeds zei, maakt het leven in een kunstwereld het alleen maar begrijpelijker, dat wij onze eigen natuur in toenemende mate verdringen.

Sinds de rationaliteit de wereld veroverde, schijnt elke individuele ervaring te moeten passen in objectieve regels en wetten. Het wetenschappelijk ideaal van kennisverwerving en redelijkheid heeft het pluralistische subject verdrongen naar een berekenbare positie. Als een allesoverheersend principe lijken cultuur, kennis, macht en kapitaal meer en meer verbonden in een suprastructuur, die de wereld moet ordenen. Maar, was deze trend, die aanvang nam na de wetenschappelijke, de industriële en kapitalistische revolutie, en sedertdien in een steeds sterker opgedreven tempo doorheen onze moderniteit holde, niet reeds gedeeltelijk afgezwakt? Bijvoorbeeld, onder invloed van gedachtestromingen, zoals het relativisme, het postmodernisme en een extreem-conservatisme, of tegenbewegingen, zoals het deconstructivisme, het anarchisme en het nihilisme, om er maar enkele te noemen? De meest vage van deze -ismes is schijnbaar ook de meest representatieve. Ten minste als het erop aankomt de oorsprong te bepalen van de grootse, of althans groots bedoelde, aanval op het ideaal van de redelijkheid. Is het postmoderne niet meer dan het modieuze etiket dat op onze sample-cultuur werd geplakt? Oorspronkelijk poogde men te pleiten voor een systematische vervanging van een eng ‘en, en, en,…-denken’ in een veel veelzijdiger ‘of, of, of,…-denken’. Zo’n denken, dat bepaald is door een hoge graad van pluraliteitsontvankelijkheid, kan bogen op een hoge realiteitszin, en een flinke dosis gezond verstand. Na de dood van God, enkele sterke beurscrashes, een aantal gruwelijke oorlogservaringen, en het in meer dan een optiek falen van zowel het moderne kapitalisme als de wetenschap, kwamen de bodes van het postmodernisme. Voornamelijk intellectuelen en kunstenaars verweefden in hun gedachten en hun werk naar de buitenwereld de gemeenschappelijke postmoderne idee van pluraliteit. Allerhande schrijvers en filosofen verwoordden in de postmoderne tekst een gezamenlijke hang naar een uitgebreider pluralisme, dan we tot dan toe gewoon waren. De betekenis van enkele fundamentele concepten en ideeën werd uit de handen gegritst van de scheppende geest die gestalte gaf aan de 20e eeuw. Het autoritaire en het absolute verloren zo aan betekenis, en werden als een fles in de zee van onze verbeelding geworpen.

Deze beeldmetafoor, waarmee Lyotard de idee schetste dat schrijvers schrijven ‘zonder te weten voor wie ze aan het spreken zijn’, brengt ons tenslotte bij een kort verhaal van Kafka, geheten “A Message From the Emperor”:

“The Emperor -so the story goes- has sent a message to you, the lone individual, the meanest of all subjects, the shadow that has fled before the imperial sun until it is microscopic in the remotest distance, just to you the Emperor has sent a message from his deathbed.”

Echter, de boodschapper geraakt nooit tot aan het einde van de kamers van het ‘innermost palace’. Zelfs, indien hij alles in het werk zou stellen om dit paleis te verlaten, dan nog zou hem de hoofdstad resten om te ontvluchten, en daarna ‘the centre of the world, overflowing with dregs of humanity.’ Het was al bij al dus misschien niet eens de bedoeling dat Kafka’s keizerlijke boodschap werd afgeleverd.

 

Tone De Cooman

Universiteit of Hogeschool
Publicatiejaar
2002
Share this on: