Provisies voor renterisico

Sophie
VanderAuwera

Zoals elke studente in haar laatste jaar, moest ik in het begin van het academiejaar 2002-2003 een thesisonderwerp kiezen. Ik ben niet zo’n voorstander van grote actuariële theorieën, maar eerder van de praktische aspecten van het verzekeringswezen en dus besloot ik me te verdiepen in de provisies voor renterisico. Gezien het economisch klimaat op dat ogenblik leek me dat een zeer actueel thema. Herinner dat in die periode het niveau van de OLO’s over 10 jaar amper boven de 4% lag…

Maar wat is een provisie voor renterisico ? In de brede zin van het woord is dit een voorziening die samengesteld moet worden om het hoofd te kunnen bieden aan een negatieve evolutie van de marktrendementen. Inderdaad, elke maatschappij heeft verplichtingen t.o.v. haar klanten. Voor wat men de tak 21 klassieke producten noemt, ligt deze verbintenis vooral op het vlak van de technische rentevoet die gewaarborgd wordt voor de ganse duur van het contract. Wanneer men denkt dat er in 1999 nog veel contracten aan 4,75% verkocht werden en dat de duur van de waarborg van die rentevoet in sommige gevallen meer dan 30 jaar bedroeg, dan kan men gemakkelijk begrijpen dat zo’n provisie meer dan noodzakelijk is.

Zoals in alle landen van Europa, is de wetgeving betreffende de levensverzekeringen gebaseerd op de Derde Europese Richtlijn Leven. Men zou dus kunnen denken dat alle landen op dezelfde wijze tariferen, gelijkaardige rentevoeten hanteren en reserves samenstellen op dezelfde wijze. Wel , niets is minder waar ! De maximale technische rentevoeten gaan van 2% in Denemarken tot 3,75% in België. De wijze van bepaling van deze rentevoeten is ook zeer verschillend van land tot land. Sommige kiezen een variabele rentevoet (zoals in Frankrijk), andere gaan voor een vaste voet (zoals dat in België gebeurt). De provisies volgen hetzelfde patroon. In België wordt de provisie voor renterisico berekend volgens een zeer strakke methode en elke maatschappij wordt op dezelfde manier behandeld : van zodra de technische rentevoet van de contracten 80% van het gemiddelde over 5 jaar van de OLO’s op 10 jaar (dit wordt ook het knipperlicht genoemd) overschrijdt, dan moet het verschil tussen de wiskundige reserve berekend aan de technische rentevoet en de reserve berekend aan het knipperlicht als voorziening worden samengesteld. Dit is dus een methode die niet afhangt van de rijkdommen van een maatschappij. In Frankrijk daarentegen hangt de berekening van de bijkomende provisie af van de activa van de maatschappij zelf. Een bedrijf die haar activa beter beheerd heeft dan een andere zal dus (logischerwijze) minder opzij moeten zetten. In mijn thesis heb ik verschillende systemen uitgelegd en heb ik geprobeerd de verschillen tussen België, Frankrijk, Luxemburg, Verenigd Koninkrijk, Griekenland, Denemarken, Zwitserland en Nederland aan te geven.

« Zoveel landen, zoveel systemen » is een opmerking die bij elke presentatie die ik gemaakt heb terugkwam. Ik kan ze hier helaas niet allemaal beschrijven, maar ik nodig elke lezer uit om ze in mijn eindwerk te ontdekken. Onze buren hebben niet noodzakelijk allemaal gelijk, maar hebben ze het daarom allemaal verkeerd ?

 

Met vriendelijke groeten,

Sophie Vander Auwera

Actuaris gediplomeerd op 4 juli 2003 aan de VUB (Vrije Universiteit Brussel).

Download scriptie (771.43 KB)
Universiteit of Hogeschool
Vrije Universiteit Brussel
Thesis jaar
2003