Prevalentie en aanpak van faalangst: Evaluatie van een faalangsttraining

Véronique
Vancauwenbergh
  • Vancauwenbergh Véronique

Preventie en aanpak van faalangst

Een nieuw schooljaar staat is net gestart. Voor veel studenten brengt dit leuke herinneringen naar boven: nieuwe lessen, terug op kot, de eerste cantus, … Voor andere studenten staat  dit gelijk aan periodes met veel spanning en onzekerheid. Soms neemt dit zelfs de overhand.

Faalangst is een onderschat probleem binnen het Vlaams onderwijssysteem. Vaak wordt de ernst van de problematiek onderschat, wat het studenten extra moeilijk maakt om hier hulp en ondersteuning voor dit problem te zoeken.

En wanneer men de moed heeft gevonden om hulp te zoeken, is deze dan effectief?

In deze scriptie werd empirisch onderzocht wat de mate van faalangst is binnen een onderwijsinstelling. Daarna werd er in een tweede studie nagegaan  in welke mate een faalangsttraining effectief is om faalangst te verminderen.. 

Studenten en leerlingen in het onderwijs ervaren vandaag de dag een hoge prestatiedruk. Meer dan vroeger wordt er van hen verwacht dat zij een actieve en zelfstandige houding aannemen wat betreft hun studies. Deze prestatiedruk begint al heel vroeg. Denk maar aan kleuters die, willen ze overgaan naar het eerste leerjaar, moeten slagen op de ‘toetertesten’.

Bijgevolg brengt dit heel wat verantwoordelijkheid over de eigen keuzes met zich mee. Thuis en op school worden verwachtingen gesteld waar ze niet omheen kunnen. Wanneer bepaalde vaardigheden onvoldoende ontwikkeld zijn of ‘lijken’ te zijn, kunnen studenten angst ontwikkelen volgend op faalervaring. Angst vertrekt met andere woorden uit de student zelf.

Ontleden we het woord faalangst dan valt ons het woord angst op. Angst is een fysiologische toestand die gekenmerkt wordt door lichamelijke, cognitieve en emotionele kenmerken. In bedreigende situaties is angst efficient. We zien een beer en instinctief gaan we op de loop. Men noemt dit in Engelse termen de fight/flight response. Een Egyptenaar wandelt langs de Nijl en merkt een krokodil op in het water. Hij ervaart angst en hij loopt weg.

Enkele weken later wandelt hij opnieuw langs de Nijl en ziet iets op het water drijven. Hij denkt opnieuw dat het een krokodil is en loopt weg. In werkelijkheid was het een boomstam.

Dit voorbeeld toont aan dat angst zich kan uitbreiden van angst voor gevaarlijke situaties naar angst voor ongevaarlijke situaties, dat noemen we angstgeneraliseren.

 Maar wanneer angst wordt gegeneraliseerd naar niet-bedreigende situaties, verliest het zijn nut en kan het ons belemmeren in ons functioneren. Faalangst komt meer voor dan gedacht. Vermits dit een onderwerp is waar weinig mensen openlijk over praten, geeft dit al snel de indruk dat het nogal meevalt. Over het voorkomen van faalangst is er geen recent cijfer bekend. Studies over deze problematiek dateren van de jaren negentig (Depreeuw, 1998). Gezien de vele veranderingen die het schoolsysteem sindsdien heeft doorgevoerd zouden resultaten van toen een vertekend beeld geven mochten wij deze nu toepassen.

Tijd voor een recente studie. Deze studies konden plaatsvinden binnen psychologisch centrum FARESA, een evidence- based centrum dat zich specialiseert in faalangstIn de eerste studie werd er gekozen voor een empirisch onderzoek met volgende onderzoeksvragen: “wat is de prevalentie van faalangst?” Deze vraag wordt nagegaan door de mate van faalangst te onderzoken. Naast het meten van onderzoeksvragen, werd tevens onderzocht of andere variabelen zoals leeftijd, geslacht en studierichting een invloed hebben op de mate van faalangst.

Er werd geopteerd om deze stellingen te onderzoeken aangezien een goede kennis van deze problematiek essentieel is om enerzijds preventieve opsporing te realiseren en anderzijds het beleid rond faalangst in de scholen aan te passen.

Setting & deelnemers

De studie vond plaats in de eerste jaars opleiding verpleegkunde. In totaal namen er 94 (16 mannen en 78 vrouwen) studenten deel aan het onderzoek. De leeftijd van de student varieerden tussen 18 en 46 jaar met een gemiddelde van 26,3 jaar. De studenten werden per klas aan de meting onderworpen.

Materiaal

Het onderzoeksmateriaal dat gebruikt werd in deze studie is de vragenlijst aangaande studie- en examenvaardigheden of de VASEV. Deze vragenlijst werd ontwikkeld door Depreeuw, Eelen en Stroobants in 1996. De VASEV meet faalangst met vier schalen: studiewaardering, zelfvertrouwen, faalangst, studievermijding/inzet. In deze scriptie werd vooral aandacht bested aan de schaal faalangst.

Procedure en analyses

De afname van de vragenlijst gebeurde per klas. Voor de afname werden nog kort instructies gegeven met betrekking tot het invullen van de vragenlijst en het uiteindelijke doel van deze studie.

De verwerking van de resultaten gebeurde met behulp van een statistisch programma. De resultaten werden geanalyseerd in lijn met de handleiding van de vragenlijst, zo beschouwden  we personen die een score behaalden van 90 ( en hoger) als faalangstig.

Resultaten

Uitgaande van de resultaten kampten 23,10% van de studenten met faalangst. Dit is één op vijf. We kunnen hierbij concluderen dat de faalangst in deze onderwijsinstelling hoog bleek te zijn.

Verder bleek uit de resultaten dat hoe hoger de leeftijd, hoe lager de score op faalangst was. Verder bleek er ook een verschil in geslacht te zijn. Zo scoorden mannen lager dan vrouwen op de schaal zelfvertrouwen. Daarnaast bleek uit de studie dat de faalangst daalt met de leeftijd. Tenslotte merkten we dat studenten die een jaar hadden overgedaan meer last hebben van faalangst dan studenten die slaagden in eerste of tweede zit.

Over het algemeen mogen we  uit deze studie concluderen dat het percentage studenten met faalangst hoog is.  Hierbij mogen we besluiten dat een faalangstbeleid prioriteit zou moeten zijn in het hoger onderwijs en dit geldt wellicht ook voor het middelbaar.

Na het meten van de mate van faalangst, stelden we onszelf de vraag naar de effectiviteit van een training. Is een faalangsttraining effectief voor een student. En zo ja, welke verbeteringen merken we dan op?

Studie twee bestaat uit twee luiken. In het eerste luik werd er een empirisch onderzoek uitgevoerd in de vorm van een voor-en nameting met een vragenlijst. In het tweede luik, het kwalitatief onderzoek, gingen we bij de studenten en de leerlingenbegeleider na wat zij goed vonden aan de training en welke aspecten er nog verbeterd konden worden.

Setting &deelnemers

De studie vond plaats in een hoger onderwijsinstelling. Studenten die deelnamen aan de studie kwamen uit verschillende studierichtingen en jaren (zowel bachelor als master). Participanten bij studie twee betroffen aanvankelijk elf studenten (2 mannen, 9 vrouwen). Er werden vijf nametingen ontvangen (1 man, 4 vrouwen). De deelnemers waren studenten met faalangst (score 90 of meer) die een training hadden gevolgd. De leeftijd varieerde tussen 18 tot 23 jaar met een gemiddelde leeftijd van 19,4 . Daarnaast kwamen de studenten uit diverse richtingen en studiejaren.

Materiaal en training

Om het kwantitatief deel van de studie vorm te geven, werd ere en voor- en nameting afgenomen bij de studenten. Als onderzoeksmateriaal werd er gebruik gemaakt van de VASEV. Het kwalitatief deel van de studie bestond enerzijds uit een evaluatieformulier dat door de studenten werd ingevuld, anderzijds uit een gesprek met de studiebegeleider van de onderwijsinstelling waar het onderzoek plaatsvond.

De training die de studenten volgden bestond uit vijf sessies van telkens anderhalf uur. De training werd opgesteld op basis van evidence-based gedragstherapeutische technieken. Tijdens de training werden een reeks educatieve interventies aangeleerd om studenten te leren omgaan met hun angsten, faalangstige gedachten en faalangstig gedrag. Dit gebeurde door kennis te verwerven rond faalangst, vaardigheden in de omgang (psycho-educatie), opbouw van het zelfvertrouwen (oefeningen en experimenten) en door psychologische verwerking. Gedurende de sessies werd er een experiment opgesteld. Dit met de intentie om het faalangstig gedrag van de student tegen te gaan.

Ook werd met behulp van technieken uit de Acceptance & commitment therapie (ACT) gewerkt aan de waarden die studenten hechten aan hun studies en andere levensdomeinen zoals vrije tijd, hobby’s, vrienden, …etc

Resultaten

Uit onderzoek bleek dat er na de training sprake was van een significant daling op de schaal faalangst, dit is een positief resultaat. Hiermee kunnen we besluiten dat tijdens de faalangsttraining de faalangst bij de studenten gedaald is.

Hier moet bij vermeld worden dat het om een erg kleine sample gaat. Er is indicatie dat de training een impact heeft op voorgaande variabelen, maar er is nood aan onderzoek bij grotere samples om dit te bevestigen.

De daling van de schaal studiewaardering kan verklaard worden door de nadruk die in de trainingen word gelegd op doelen en waarden. Studenten die eerst een overwaardering vertoonden voor de trainingen zullen een realistischer beeld gevormd hebben omtrent dit onderwerp.

De stijging in studievermijding/inzet is een positief resultaat en kan worden verklaard doordat studenten meer vrije tijd of ontspanning nemen dan voor de training. Een stijging op de schaal studievermijding/inzet betekent niet dat de student geen belang meer hecht aan de studie.

Naast de meting werd er een evaluatieformulier ingevuld door de studenten. Alsook een interview met de studiebegeleider omtrent de subjectieve beoordeling van de training. Hier kwamen drie aandachtspunten naar voor. Studenten vroegen om meer relaxatietechnieken. Ze vroegen ook om meer sessies en follow-up.

Faalangst is een niet te onderschatten probleem. Het bezorgt veel studenten een grote lijdensdruk en belemmert de kwaliteit van leven. Personen met faalangst , worstelen daar niet alleen tijdens examens mee, maar op elk moment dat de persoon zich moet bewijzen, of in ieder geval denkt dat hij/zij zich zal moeten bewijzen. Dit is ook het geval tijdens zijn beroepscarrière. Maar liefst vijftien procent van de werknemers heeft faalangst.

Wat moet er gebeuren?

Belangrijk is wel dat er iets aan gedaan kan worden om studenten een betere ondersteuning te bieden. Hierbij is het belangrijk dat scholen in de eerste plaats een zicht krijgen op het voorkomen van de problematiek en op basis hiervan hun beleid optimaliseren door gebruik te maken van bijvoorbeeld een faalangsttraining.

Op basis van de bevindingen uit eigen onderzoek kunnen we concluderen dat de mate van faalangst hoog is. Verder kunnen we ervan uitgaan dat er indicatie is dat een faalangsttraining effect heeft op de faalangst van een student. Bijgevolg denk ik dat de aanpak die in deze studie werd gerealiseerd een basis moet vormen voor de primaire en secundaire aanpak van faalangst in het hoger- en middelbaar onderwijs.

Scholen dienen van faalangst een prioriteit te maken.

Hierbij dient met standaard gebruikt te maken van de VASEV als meetinstrument. Op basis van de resultaten op de VASEV kunnen er alternatieven geboden worden aan de school om het beleid rond faalangst te optimaliseren. Voorbeelden zijn workshops voor docenten, lezing rond faalangst en de faalangsttraining die in deze scriptie werd onderzocht.

Tenslotte dient men de preventieve en secundaire aanpak verder te optimaliseren aan de behoefte van de student. Hierbij is het aangewezen dat scholen op regelmatige tijdstippen metingen uitvoeren om de effectiviteit van de trainingen en de preventie van faalangst in de scholen te waarborgen.

Daarnaast moet ook opgemerkt worden dat ook scholen baat hebben bij de aanpak van faalangst.  Zo bieden zij aan hun studenten kwalitatief onderwijs , waarbij de studenten zich kunnen wapenen tegen de gevaren van de toekomst.

Verder dienen ook de scholen en studenten die het project mogelijk maakte vermeld te worden. Het is dankzij hun dat wij een beeld krijgen van de ernst van de problematiek.

Tenslotte hoop ik dat men na het lezen van dit artikel bewust is geworden van de sluimerende problematiek die zich voordoet op de schoolbanken en zich hierbij geroepen voelt om studenten te ondersteunen bij het aanbieden van primaire en secundaire preventie. 

Download scriptie (164.48 KB)
Universiteit of Hogeschool
Thomas More Hogeschool
Thesis jaar
2012