Over dompers, mouchards en papen. Constructie van identiteit, via humor. Casus: de Gentse socialistische Strijdpenning in Vooruit (1886-1900)

Bart
De Sutter

Over dompers, mouchards en papen

De scriptie Over dompers, mouchards en papen laat zien hoe Gentse, socialistische arbeiders hun leefwereld op het einde van de 19de eeuw interpreteerden. Het gaat om antwoorden op vragen als: Wie was volgens deze arbeiders ‘vriend’ en wie ‘vijand’? Hoe moest een vriend zich gedragen? En wat waren de opvattingen over de vijand? De manier waarop de identiteit van deze arbeiders geanalyseerd wordt, is zonder weerga. De scriptie combineert een aantal elementen die elk op zich nauwelijks onderzocht werden. De analyse van de identiteit van de Gentse socialistische arbeiders is gebaseerd op een bron die nog niet bestudeerd werd en bovendien arbeiders zelf aan het woord laat. Het gaat om de rubriek Strijdpenning in het Gentse dagblad Vooruit. Deze rubriek is te vergelijken met de sms chats die je vandaag geregeld op TV ziet. Niet alleen de bron maar ook de methode maakt de scriptie uniek. De identiteit van de arbeiders werd namelijk via humor bestudeerd. Hiervoor werd een compleet nieuwe onderzoeksmethode ontwikkeld. Met de vele nieuwe invalshoeken is de scriptie hoofdzakelijk bedoeld als een fundament waarop verder onderzoek kan bouwen. De eerste resultaten laten in elk geval het beste vermoeden.

Dankzij de gehanteerde methode krijgen we een zicht op de leefwereld van de socialistische arbeiders zoals zij het zelf zagen. Geen politionele verslagen, economische cijfers, maar hun eigen woorden verschaffen ons inzage over hoe socialistische arbeiders over zichzelf en anderen zoals de kerk, het koningshuis, de burgerij, volksvertegenwoordigers, politie, ... dachten.

Het blootleggen van de identiteit van deze arbeiders is niet enkel voor historici interessant. Natuurlijk hadden de arbeiders te maken met zeer zware levensomstandigheden maar deze scriptie ondermijnt het algemeen beeld van de arbeider die alleen maar werkt, zweet en vloekt. Het laat zien dat ook de arbeider in het dagdagelijkse leven een welgevormde mening en gevoel voor humor had. Door met humor te werken worden de gebeurtenissen uit het leven van de arbeider op een levendige manier tot ons gebracht, wat het des te interessanter maakt.

‘Gewone' mensen komen in geschiedkundige werken nauwelijks aan het woord. Als 19de eeuwse arbeiders al konden schrijven, zorgden de moeilijke levensomstandigheden er wel voor dat ze andere zaken te doen hadden. Als ze al iets schreven, werd het vaak niet waardevol genoeg geacht, ook door hen zelf, om de schrijfsels te bewaren. Bovendien vernietigt de tand des tijds heel wat bronnen. Met de rubriek Strijdpenning beschikken we echter over een bron waarin arbeiders zich in hun eigen woorden uitdrukten. Ze konden er gedachten, grapjes, meningen en dergelijke meer met de lezers van de krant delen. Zoals gezegd kan je zo'n rubriek nog het best vergelijken met TV-programma's waarin mensen via sms met elkaar chatten. Net zoals hun bericht op het TV-scherm verschijnt, zo konden arbeiders in ruil voor een kleine som een berichtje, of een 'zet' zoals ze het zelf noemden, nalaten. De Strijdpenning bevat onnoemelijk veel van deze 'zetten' en biedt dus de mogelijkheid om de identiteit van arbeiders via hun eigen woorden te onderzoeken.

Omdat het nog quasi onontgonnen terrein was, moest echter eerst nog de hele productiecontext van de bron onderzocht worden. Dit komt neer op een reconstructie van het productieproces vanaf het schrijven van een 'zet' tot de publicatie ervan. Hieruit blijkt hoe belangrijk de Strijdpenning was voor de socialistische beweging in het algemeen, want de rubriek bracht elk jaar verschillende 1000’en franken op, maar ook voor de groepsvorming. Net zoals wij vandaag de identiteit kunnen analyseren, konden arbeiders in de rubriek achterhalen welk gedrag bejubeld dan wel afgekeurd werd.

De focus op humoristische zetten lijkt in eerste instantie op wat intellectuele spielerei, maar humor is een uitstekend middel om identiteiten te onderzoeken. Wie bijvoorbeeld om een mop lacht, laat zien dat hij of zij dezelfde culturele kennis deelt als diegene die de mop verteld heeft. Net het omgekeerde doet zich voor wanneer iedereen behalve jij lacht. De lach is hier als het ware een aanwijzing dat je niet tot de groep behoort. Bovendien legt humor bijna onbewust culturele regels bloot. "Al lachend zegt de zot de waarheid," hoort men wel eens. Net omdat het 'maar' humor is, kunnen mensen dingen doen en zeggen die ze in andere omstandigheden nooit zouden durven. De Strijdpenning had geen expliciete humoristische bedoeling zoals cartoons, karikaturen of satirische rubrieken. Dit geeft het voordeel dat de humor in de Strijdpenning niet ‘geforceerd’ is (zoals die belegen kalendermoppen) en dus ook daadwerkelijk onder de arbeiders leefde.

De eerste resultaten van de identiteitsanalyse tonen aan dat socialistische arbeiders zich door zowat iedereen in de steek gelaten voelden. De antikatholieke identiteit komt heel duidelijk naar boven. Naast de socialistische bestond er ook een christelijke arbeidersbeweging. Deze Antisocialisten, zoals ze zichzelf noemden, kregen van socialisten steevast de spotnaam ‘dompers’. Hiermee wilden ze aantonen dat antisocialisten de rede, vanwege hun christelijkheid, en de vooruitgang van arbeiders, vanwege hun antisocialisme, afstompten of belemmerden. Het antiklerikalisme was ook populair. Kerkelijke ambtenaren werden ‘papen’ genoemd. Ook de paus was doelwit van humor. Zo noemde men hem ‘roomschen beer’ of ‘la papo’. Het zedelijk gedrag van geestelijken werd druk besproken. Een zet vatte het onkuis gedrag van klerikalen mooi samen: “Onder ons paapkens vindt men veel Rodins, maar geene Gabriels”, verwijzend naar het liederlijke leven van de beeldhouwer Auguste Rodin en de aartsengel Gabriël.

Het koningshuis was eveneens onderwerp van humor. Leopold II werd in de rubriek quasi nooit met eerbied aangesproken. Men noemde hem ‘Pol’ of ‘Carton’ (van bordpapier, als gewillig en slap) en de koningin ‘Cartoninne’.

Binnen de eigen groep kon men ook tegenstanders vinden. Het ging dan om arbeiders die collega’s, bij de politie of werkgever, verklikt hadden. Zij kregen de spotnaam ‘mouchard’, wat verklikker betekent. In de rubriek kon je regelmatig waarschuwingen lezen en als een ‘mouchard’ een rammeling had gekregen bleef het leedvermaak niet lang uit.

Zelfspot is het kenmerk wanneer zetters het over zichzelf hadden. Ze noemden zichzelf ‘fabriekslaaf’ of ‘kanailje’ van het Franse woord canaille, wat schoft betekent. Dit negatief zelfbeeld toont aan hoe laag de arbeiders zichzelf inschatten.

Wat uit deze kleine uiteenzetting hopelijk mag blijken, is hoe interessant deze materie wel is. Niet enkel voor de cultuurhistoricus die het verleden tracht te begrijpen, maar ook voor de ‘leek’ die met humor meer wil doen dan lachen alleen.