Op vraag van de leegte

Els
Willems

 

De expressie en impressie van een ruimte die niet te vatten is als vast gedaante in de overigens zo tastbare ruimte die ons allen omgeeft. Deze gedachte vormt het voornaamste uitgangspunt voor "Op vraag van de leegte", waarbij de nadruk op het beeldanalytische karakter ligt. Het draait hierbij om de wisselwerking tussen de innerlijke en de uiterlijke ruimte. Niets is zo onpersoonlijk als een materiële ruimte, maar des te persoonlijker wordt die omgeving in de beleving van een individu. Verder uitgediept, resulteert dit werkstuk in een zoektocht naar de perceptie en werking van leegte binnen het beeld, wat wederom een ruimte is. We kunnen er niet omheen dat leegte als witruimte een actueel gegeven is binnen de grafische vormgeving.

De beeldende uitkomsten van dit onderzoeksproces lijken in eerste instantie weinig complexiteit te bevatten. Toch moet ik benadrukken dat er meer achter schuilgaat, dat met kennisname van de theoretische context in combinatie met gevoeligheid voor weloverwogen details de beelden vervolgens om een uiterst delicate leeservaring zullen vragen.

Empirisch vooronderzoek omtrent, alsook subjectieve beschrijving van kunstwerken deden later behandelde concepten, die relevantie vertonen met de thematiek waar ik rond werk, oplichten. Om mijn bevindingen toegankelijkheid te verschaffen, hanteer ik hierbij een kunsthistorische situering met enkele gekende kunstenaars die de leegte, en z'n facetten zoals ik die ondervonden heb, weergegeven hebben. Zo manifesteert 'leegte' in ruimte zich, volgens mij, hoofdzakelijk in het licht. En waar worden licht, leegte en ruimte beter verenigd dan in het verstil(len)de werk van schilders als Vermeer, De Witte, Janssens Elinga tot Hammershøi, Hopper en tenslotte de films van regisseur Roy Andersson? De aard en waarneming van het gerepresenteerde licht in 17de-eeuwse interieurs en bij Vilhelm Hammershøi verschilt in de werkelijkheid van het licht bij Hopper en de hedendaagse Andersson. De industriële en technologische evolutie speelt hier ongetwijfeld een belangrijke rol in. In geval van belichting wordt normaliter het onderscheid tussen zon- (natuurlijk) en kunstlicht gemaakt. Toch kan ik er niet omheen dat we een beeldende gelijkenis treffen tussen binnenvallend daglicht in Vermeers 'Het Concert' en kunstlicht in een filmstill uit Anderssons 'Songs from the Second Floor' of in Hoppers schilderkunst. Een helder verlichte witte vloertegel of een lamp met priemend, koud licht aan het plafond, het zijn mijns inziens beide gevallen van een 'dens lichtvlak'. Niet zo voor de hand liggend omdat we voorgaande belichting veelal respectievelijk onrechtstreeks en rechtstreeks waarnemen in de omgevingsruimte. Deze grensvervaging tussen twee soorten licht manifesteert zich eveneens onmiskenbaar in werk van Hopper, sterker nog: kunstlicht en zonlicht gedragen zich bij hem nagenoeg als soortgelijke beeldende actoren. Doorgaans fungeert kunstlicht of het beeldscherm als sterkste, effectieve lichtbron in de omgeving waarin ze zelf gelokaliseerd is. Verwarring tussen dag en nacht wanneer ik vandaag 'Nighthawks' of 'Conference at Night' bekijk. Een consternatie die toevalligerwijs op een soortgelijke manier in mijn eigen werk terugkeert.

Zoals al stilaan duidelijk wordt, zal het accent van de leegte eerder op het architecturale en formele aspect liggen en niet zozeer op spirituele of symbolische kwaliteiten. De hoofdvraag die ik me intussen stel, is: kan ik de leegte (het licht) als meest volle element van mijn beeld(ruimte) beschouwen? Wat vaststaat, is dat beeldende leegte alvast niet als een volstrekt autonoom gegeven kan voorkomen (behalve de lege bladspiegel uiteraard). Witruimte wordt steeds gevormd met behulp van de materiële, betekende ruimte er rond en in het geval van mijn werk zijn dat balpenstructuren. Daarentegen wordt de leegte bij vordering van het ontwerpproces de overheersende factor in de compositorische ruimtes.

Ruimte, een uiterst gangbare term, sleept tot in de eeuwigheid een enorme complexiteit met zich mee. Hier voltrekt zich namelijk het schouwspel van een beeld. Om dit gegeven op een persoonlijke manier te interpreteren, onderneem ik een poging tot hypothetisch gelaagde analyse van het beeld, die essentieel is om de opeengepakte leegte te beschrijven. Uitgaande van dit besef van gelaagdheid bekijk ik een tekening als een diepe ruimte, de optelsom van vlakke ruimtes, waarin zich de beeldende kwaliteiten van diepe diepte en vlakke diepte manifesteren. Beeldelementen verschillen in kwaliteiten zoals structuur, verzadiging van kleur, vorm, ... en dus heeft het blauw van de balpen een geheel ander statuut dan de leegte, waardoor een ruimtelijke gesteldheid binnen het tweedimensionale kader wordt geëvoceerd. Leegte is het voorbeeld van de ultieme diepe diepte, omdat het tot elke vlakke ruimte in het geheel van de diepe ruimte doordringt. Juist doordat het zich op elke laag 'hetzelfde' gedraagt, neemt het in het totaalbeeld van het lege haast een materieel gestalte aan. De blauwe vlakken daarentegen, de nobele tegenhangers die worden overspoeld met leegheid, dringen naar mijn mening niet volledig door tot in de diepste diepte van het beeld. De ledige ruimte vertoont tenslotte eigenschappen parallel aan intens kunstlicht: constant van consistentie, statisch, een ogenschijnlijke materie vergelijkbaar met een klomp ijs  - zo bekijk ik dit aparte fenomeen alleszins.  

De vacante, doch intense ruimte of kunstlicht oefent een licht perceptieve druk uit op de materie die desbetreffende gebieden omgeeft. Daarnaast ontrekt het zichzelf optisch aan de ruimte door zijn dwingende karakter, als het ware tot een zelfstandige materie. Lichtkunstenaar James Turrell en wederom regisseur Roy Andersson maken in hun ensceneringen - net als Hopper representeert in zijn schilderijen - gebruik van kunstlicht. Vooral Turrell slaagt er in het bijzonder in om het dense lichtvlak aanzienlijk méér ruimtelijk gestalte te geven dan de muur waarop geprojecteerd wordt.

Wat als zowel leegte als de betekende ruimte zich vrijwaren van een vaste basis? Het loskomen van de ondergrond introduceert een andere vastheid of draagkracht in het beeld, met als belangrijke dragers - hoe kan het ook anders - leegte en licht. Vastheid, echter met een merkbare spanning, is van elementair belang voor het beeld om zichzelf in stand te houden. Daarnaast vraagt deze werkwijze een andere manier van visuele lokalisering in mijn beeldruimtes. In dit opzicht ontwikkelt zich in mijn werk de volgende tendens: de leegte gaat steeds meer en meer het blauwe gebied vormgeven of indijken in plaats van oorspronkelijk andersom. Het 'niets' ontpopt zich tot dirigent van de beeldcompositie.  

Download scriptie (18.89 MB)
Universiteit of Hogeschool
Hogeschool PXL
Thesis jaar
2013