Onderzoek naar het onderliggende mechanisme van verworven resistentie tegen EGFR-targeting antilichamen in hoofdhalscarcinomas.

Lina
Blockx

Hoofdhalstumoren: Efficiëntere behandeling in zicht?

Wetenschappers van het Laboratorium voor Kankeronderzoek en Klinische Oncologie van de Universiteit Antwerpen werken aan een meer doeltreffende therapie tegen hoofdhalskanker.

Hoofdhalskanker is een ziekte die relatief veel voorkomt in België. Zo werd in 2008 bij 2515 patiënten de diagnose gesteld. Deze kanker heeft, ondanks heel wat uitgevoerde studies omtrent het ontstaan, de ontwikkeling en de behandeling, nog een vrij hoog sterftecijfer. Zo stierven in 2008 in België 743 mensen aan de gevolgen van hoofdhalstumoren. Deze tumoren ontstaan in de mondholte, de neusholte, de keelholte, het strottenhoofd en de speekselklieren. Roken en overmatig alcoholgebruik zijn in 75% van de hoofdhalstumoren betrokken bij de het ontstaan en vormen bijgevolg de grootste risicofactoren voor de ontwikkeling van deze kanker. Daarnaast kan ook een infectie met het humaan papillomavirus, wat ook gelinkt is aan de vorming van baarmoederhalskanker, hoofdhalskanker veroorzaken. Deze infectie kan optreden na seksuele overdracht en komt vaker voor bij jongere patiënten.

De huidige therapie, die voornamelijk bestaat uit chirurgie, bestraling, chemotherapie of een combinatie hiervan, resulteert frequent in herval of uitzaaiingen. Hoofdhalstumoren zijn vaak therapieresistent, wat betekent dat ze ongevoelig zijn of worden aan de klassieke behandelingswijzen. Dit is een groot probleem in de geneeskundige discipline oncologie. Daarom is de ontwikkeling van andere, nieuwe therapeutica noodzakelijk. Recent werd een nieuwe vorm van therapie tegen hoofdhalskanker ontwikkeld, de zogenaamde “doelgerichte” therapie. Bij deze vorm van therapie worden specifieke eiwitten van kankercellen als therapiedoelwit gebruikt. Sommigen van deze specifieke eiwitten zorgen voor een verhoogde groei van tumoren, terwijl ze van veel minder belang zijn bij normale, gezonde cellen. Door het aanvallen of blokkeren van deze specifieke eiwitten kunnen kankercellen gedood worden terwijl de gezonde cellen gespaard blijven waardoor er minder bijwerkingen optreden in vergelijking met de klassieke (chemo)therapie, zoals haaruitval en misselijkheid. Eén van deze eiwitten, die van belang is bij hoofdhalstumoren, is de epidermale groeifactorreceptor (EGFR). Het EGFR eiwit is betrokken in tumorgroei en komt in meer dan 90% van de hoofdhalstumoren voor. Recent werden therapeutica ontwikkeld die enkel (kanker)cellen met dit EGFR aanvallen, terwijl andere gezonde cellen gespaard blijven. Hierdoor kan de therapie heel doelgericht ingezet worden. Helaas werkt deze doelgerichte therapie niet bij alle patiënten, door het optreden van resistentie voor of tijdens de behandeling.

Wetenschappers van het Laboratorium voor Kankeronderzoek en Klinische Oncologie (Universiteit Antwerpen) zijn er nu mogelijk in geslaagd om een stukje te ontrafelen van het resistentiemechanisme dat hoofdhalstumoren vertonen tegen doelgerichte therapie. Door het ontrafelen van het resistentiemechanisme kan de ontwikkeling van resistentie voorkomen worden of tijdig opgespoord worden, waardoor weer andere therapieën kunnen toegediend worden.

Om het resistentiemechanisme te ontrafelen, werd gebruik gemaakt van een model van hoofdhalstumoren waarvan zowel een therapie-gevoelige als een therapie-resistente vorm bestaat in het laboratorium. Het EGFR eiwit kan door verschillende andere eiwitten “aangezet” worden, waardoor tumorgroei gestimuleerd wordt. Heparine-bindende EGF (HB-EGF) is één van deze eiwitten. Wanneer HB-EGF in grote hoeveelheid aanwezig is in de tumor, kan dit ervoor zorgen dat EGFR toch geactiveerd wordt ondanks de gebruikte doelgerichte therapie tegen EGFR. Hierdoor ontstaat resistentie tegen EGFR doelgerichte therapie. Bovendien zorgt dit eiwit er ook voor dat de tumor makkelijker kan gaan uitzaaien, wat zorgt voor een verlaagde kans op genezing. Daarom is HB-EGF een interessant doelwit voor nieuwe doelgerichte therapie. Hierdoor zouden hoofdhalstumoren in de toekomst behandeld kunnen worden met een combinatietherapie, enerzijds gericht tegen EGFR en anderzijds tegen HB-EGF, waardoor de kans op resistentie tegen de therapie opmerkelijk zou dalen. Bovendien zou, voor de therapie gestart wordt, de hoeveelheid HB-EGF kunnen nagegaan worden, zodat elke patiënt de therapie krijgt die het beste bij zijn situatie past. Hierdoor kan het aantal neveneffecten verminderd worden, kunnen de kosten gedrukt worden en krijgt de patiënt de therapie met de meest optimale overlevingskansen.

De betrokken wetenschappers hopen met deze nieuwe ontwikkeling in hun onderzoek de therapie tegen hoofdhalskanker weer een stuk sterker te maken, waardoor deze ziekte in de nabije toekomst in een veel hoopvoller daglicht kan gesteld worden.

Download scriptie (1.56 MB)
Universiteit of Hogeschool
Universiteit Antwerpen
Thesis jaar
2013
Thema('s)