'O demon van de poëziekritiek!' Een receptieonderzoek naar de poëzie van Christine D’haen

Kila
van der Starre

De Vlaamse dichteres Christine D’haen: de duivel van de poëziekritiek

Literatuurcritici hebben altijd geworsteld met de poëzie van de Vlaamse dichteres Christine D’haen (1923-2009). Waren de gedichten klassiek, traditioneel of toch modern? Was de dichteres vrijzinnig, katholiek of toch neutraal? Was de poëzie hoogstaand of juist potsierlijk? Was de dichteres een feminist of toch een ouderwetse oma? Hoorde het oeuvre in een stroming of stond het buiten deze tijd? Ging de dichteres niet met haar tijd mee of liep ze juist voor op nieuwe tendensen? Was de dichteres een ouderwetse classica of juist een vernieuwende postmodernist? Vanaf 1951 tot de dag van vandaag stellen critici zich deze vragen over D’haens poëzie. Sluitende antwoorden zijn nooit gevonden.
            Gedurende D’haens gehele dichterschap werd ze als een buitenbeentje gezien, een unieke en eigenzinnige schrijver in de literaire wereld. Nergens paste ze helemaal bij. Toen ze debuteerde in de jaren ’50 bestond er in het poëzielandschap een tegenstelling tussen traditie en experiment. De traditionelen streefden in gedichten naar harmonie en evenwicht tussen vorm en inhoud. Zij bejubelden D’haens eerste tijdschriftpublicaties en poëziebundels en gebruikten haar als een symbool tegen de experimentelen. De experimentelen schreven vernieuwende poëzie en experimenteerden met vorm en inhoud. Zij vonden D’haen ouderwets en zagen haar als een symbool voor alles waar zij tegen waren.
            Maar zo groot was het verschil niet tussen de poëzie van D’haen en die van de experimentelen. Ondanks de onafhankelijke positie die D’haen probeerde in te nemen, zagen critici overeenkomsten tussen haar werk en dat van de experimentele dichtersgroep ‘de Vijftigers’. Al vanaf de jaren ’50 wezen critici op de moderne aspecten in haar gedichten en in de jaren ’60 vroegen recensenten zich telkens af: hoort D’haen bij de traditionelen of bij de experimentelen? Vanaf halverwege de jaren ’60 begonnen traditionele critici af te haken. D’haens poëzie was niet meer te verenigen met hun manier van poëzie lezen en schrijven. Dat zorgde ervoor dat in de jaren ’70  D’haens poëzie nauwelijks meer werd besproken in de Vlaamse media en in Nederland hadden critici nog geen interesse in de dichteres.
            Begin jaren ’80 kwam daar verandering in. De hernieuwde aandacht voor traditionele dichters en vooral D’haens verzamelbundel Onyx (1983) zorgden voor meer en meer besprekingen van D’haens poëzie. Daarnaast introduceerden critici een nieuwe leeshouding. Er was een nieuwe beweging opgekomen in het literaire landschap: het postmodernisme. Critici begonnen te wijzen op kenmerken van D’haens gedichten die ze ‘postmodernistisch’ noemden, zoals verwijzingen naar andere teksten, meerdere ikken, paradoxen en een gefragmenteerd karakter. Hierdoor werd D’haens poëzie op een geheel nieuwe manier gelezen. Een postmodernistische leeshouding was ontstaan. D’haen was geen onderdeel meer van het ouderwetse classicisme, maar een dichteres van vernieuwende poëzie. In 1992 ontving D’haen de belangrijkste literaire prijs van Vlaanderen en Nederland: de Prijs der Nederlandse Letteren. De jury gebruikte de nieuwe leeshouding en noemde D’haens poëzie postmodernistisch. Een jaar later werden gedichten van D’haen opgenomen in de postmodernistische bloemlezing Plejade. Sommige andere dichters in het boek waren zelfs veertig jaar jonger dan D’haen.
            D’haens positie was veranderd. Doordat mensen haar poëzie met een nieuwe bril op waren gaan lezen, was haar positie in het literaire landschap verschoven van traditioneel naar vernieuwend. Door haar unieke en eigenzinnige positie hoorde D’haen nog steeds niet bij één stroming. Critici, academici en jury’s noemden haar poëzie postmodernistisch, maar nationale en regionale media zagen haar nog steeds als een klassieke en traditionele dichter. In deze fase, de jaren ’90, was D’haens bekendheid het grootst. Naast de toekenning van de Prijs en de publicatie van zeven bundels, zorgde de verschijning van een reeks autobiografische boeken voor extra belangstelling. D’haen had nooit eerder proza gepubliceerd. Het zorgde voor een nieuwe ontwikkeling in de besprekingen van haar poëzie. De autobiografische boeken werden bijvoorbeeld gebruikt als sleutel tot D’haens poëzie. Critici gebruikten feiten uit haar leven om haar gedichten te begrijpen. Ook zorgden de prozaboeken ervoor dat er minder aandacht was voor haar poëzie. Critici vonden haar proza veel makkelijker en interessanter.
            Aan het begin van de eenentwintigste eeuw was de grote belangstelling voor D’haens poëzie uit de jaren ’90 bedaard. Bij de nominatie van D’haens laatste bundel voor de VSB Poëzieprijs werd het duidelijk dat critici D’haens poëzie opeens weer ouderwets en moeilijk vonden. Bovendien waren critici van mening dat D’haen niet meeging met haar tijd. Maar zoals altijd waren niet alle critici het met elkaar eens. Voordat D’haen overleed lieten de samenstellers van de bloemlezing Hotel New Flandres. 60 jaar Vlaamse poëzie. 1945-2005 zien dat D’haens poëzie juist wel vernieuwend en modern was en heel belangrijk was geweest voor de ontwikkeling van de poëzie in Vlaanderen en Nederland.
            Na D’haens overlijden in 2009 werd het duidelijk dat de vragen die critici hadden over D’haens poëzie nog steeds niet waren beantwoord. D’haen bleef een traditionele en een experimentele, een klassieke en een postmodernistische, een hoogstaande en een gekunstelde dichteres, maar vooral een unieke. Haar poëzie werd door critici met verschillende achtergronden bejubeld en bekritiseerd en haar gedichten werden in verschillende literaire stromingen geplaatst, zonder dat ze als dichter ooit één vaste plek kreeg. De constante variatie van tegengestelde termen in de vele recensies over D’haens poëzie bewijst dat haar poëzie verschillende betekenissen en functies innam in de literaire wereld. In de eerste fases van haar leven werd D’haen als een traditionele dichter gezien, terwijl ze in de laatste periodes van haar leven bij het postmodernisme werd geplaatst. Terwijl in de jaren ’50 de experimentelen niets met haar te maken wilden hebben, sloten de experimentele postmodernisten haar vanaf de jaren ’80 in hun armen.
            Christine D’haens poëzie is moeilijk te lezen, moeilijk te begrijpen en vooral moeilijk te plaatsen. Dat is wat blijkt uit de vele teksten die over haar poëzie zijn geschreven. Benno Barnard uitte zijn frustratie op 5 februari 1993 in de krant De Morgen. Met een verwijzing naar D’haens bekendste gedicht ‘Daimoon megas’ sprak hij de dichteres aan op wat ze de critici met haar gedichten had aangedaan: “O demon van de poëziekritiek!”

Download scriptie (1.52 MB)
Universiteit of Hogeschool
Universiteit Gent
Thesis jaar
2013