Locked up, logged off? Een juridisch en vooral menselijk antwoord op de vraag van gevangenen en hun claims op internettoegang

Felix
Blommaert

In juni 2020 dagvaarden zes gedetineerden de Belgische Staat met één centraal verzoek: toegang tot het online leerplatform van de Katholieke Universiteit Leuven om lessen te volgen. De vraag lijkt simpel en zwart-wit: hebben gevangen eigenlijk wel recht op internettoegang? Zowel onder de bevolking als onder sommige politici worden zulke vragen snel weggelachen, gebaseerd op het idee dat gevangen moeten creperen in de cel. Met mijn werk ga ik op zoek naar een menswaardig juridisch antwoord op deze vraag en houd ik een spiegel voor aan de ongelijkheid en onzekerheid dat het Europees EHRM voor de Rechten van de Mens (EHRM) in stand houdt.

Waarom (hebben) gevangen (mensenrechten)?

De uitoefening van verschillende mensenrechten zoals de vrijheid van meningsuiting, het recht op informatie en het recht op onderwijs gebeurt steeds meer online. Op welke manier de wet deze toegenomen afhankelijkheid van internettoegang beschermt is een vraag die vaak onderbelicht blijft. Voor een specifieke groep zorgt deze grijze zone echter voor een arbitraire behandeling: gevangen.

Mensenrechten houden niet op te bestaan aan de gevangenispoort. Europese rechtspraak en Belgische wetgeving stellen daarenboven duidelijk dat alle beperkingen op de mensenrechten van gevangenen rechtvaardiging vereisen. Deze rechtvaardiging kan rekening houden met veiligheidsoverwegingen en beschikbare middelen, maar moet ook de re-integratie van de gevangene voorop zetten.

In een situatie waar het internet steeds meer mogelijkheden tot re-integratie biedt en een veilige beperkte internettoegang mogelijk is, luidt de vraag of een absoluut verbod op internettoegang voor gevangen in lijn ligt met deze Europese rechtspraak en Belgische wetgeving.

Rechtspraak EHRM en de vrijheid van meningsuiting

Het EHRM in Strasbourg behandelt klachten van individuele burgers tegen staten over vermeende schendingen van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM).

Volgens het EVRM zijn bepaalde mensenrechten zoals de vrijheid van meningsuiting en de vrijheid van informatie niet absoluut. Beperkingen zijn gerechtvaardigd zolang ze voldoen aan de zogenaamde “driestappentoets”. De beperkingen moeten (1) wettelijk voorgeschreven zijn, (2) een legitiem doel nastreven, en (3) noodzakelijk zijn in een democratische samenleving. Deze driestappentoets in het EVRM staat flexibiliteit toe, maar probeert tegelijkertijd arbitraire beperkingen op mensenrechten te vermijden.

In die optiek oordeelde het EHRM dat website-bans altijd een beperking inhouden op het recht op vrijheid van meningsuiting en het recht op informatie, en dus dienen te voldoen aan de voorwaarden van de driestappentoets om mensenrechtenconform te zijn. Op basis van de maximale gelijke behandeling van gevangenen zou diezelfde redenering moeten gelden voor beperkingen op hun internettoegang. Elke ban daarop houdt een beperking in op het recht van vrijheid van meningsuiting en informatie, en zou daarom moeten voldoen aan de driestappentoets. Cruciaal is dat deze toets dan toelaat om rekening te houden met de specifieke context van de zaak: het gevaar dat een gevangene vertegenwoordigt, de scope van de verleende internettoegang maar ook de beschikbare middelen per lidstaat kunnen voldoende redenen zijn om aan een gevangen bepaalde internettoegang te ontkennen.

Jammer genoeg oordeelde het EHRM meermaals dat het deze toets pas zou toepassen wanneer de aangevochten staat internettoegang voor gevangen niet volledig verboden had. Met deze rechtspraak geeft het EHRM staten de kans om internettoegang volledig te verbieden voor gevangenen. Sterker nog, het EHRM moedigt staten aan om dit te doen aangezien deze de driestappentoets niet zal toepassen, en dus de aangeklaagde lidstaat niet op de rooster zal leggen, wanneer de staten het recht op internet voor gevangenen volledig en expliciet verboden hebben in hun nationale wetgeving.

In alle zaken tot zover baseerde het EHRM zich op nationale wetgeving dat zulk verbod echter niet instelde, om vervolgens te oordelen dat de weigering van internettoegang niet voldeed aan de driestappentoets: de betrokken staten konden nooit de concrete risico’s of extra kosten van de initieel geweigerde internettoegang aantonen. In een zaak waar Turkse gevangen internettoegang voor online lessen werd ontkend, oordeelde het EHRM op diezelfde manier dat dit een schending inhield van hun recht op onderwijs vanwege het gebrek aan een wettelijk verbod, concrete veiligheidsrisico’s en extra kosten.

Het EHRM zou op een veel duidelijkere manier dit vraagstuk kunnen oplossen door vast te stellen dat de beperking van internettoegang voor gevangen altijd een beperking inhoudt van hun recht op vrijheid van meningsuiting, informatie en onderwijs, maar dat specifieke omstandigheden per lidstaat de beperking kunnen legitimeren. Dit zou zulke arbitraire behandeling van gevangen kunnen indammen. Verder had het EHRM tot zekere mate ook richtlijnen tot positieve verplichtingen van staten om hun gevangen met internet te voorzien kunnen opleggen die rekening hielden met de beperkte rol van het EHRM, en de verschillende financiële situaties onder staten. Deze richtlijnen ontwikkel ik verder in mijn werk, gebaseerd op een grote rechtspraakanalyse van het Hof en verschillende zienswijzen in de literatuur.

Belgische rechtszaak

Terug naar de Belgische zaak die zich op dit moment nog voor de Belgische rechtbanken bevindt, die gehouden zijn tot de naleving van de rechtspraak van het EHRM. Omdat Belgische wetgeving in principe geen algemeen verbod oplegt, maar slechts internet verbiedt in zoverre het “niet aangeboden wordt”, zou de driestappentoets ook hier van toepassing zijn. Rekening houdende met het feit dat er in de betrokken gevangenis reeds internettoegang voorzien is, het online leerplatformen geen extra risico’s met zich meebrengt en zelfs kostenbesparend is, zoals blijkt uit mijn onderzoek, lijkt het dan ook weinig overtuigend dat de aangevochten beperking conform het recht op onderwijs van de betrokkenen is. Toch zorgt de rechtspraak van het EHRM voor veel onduidelijkheden en kan het zijn dat deze nuances verloren gaan in Belgische rechtspraak met alle arbitraire gevolgen van dien.

Download scriptie (1.31 MB)
Universiteit of Hogeschool
Universiteit Gent
Thesis jaar
2021
Promotor(en)
Prof. Dr. Eva Lievens