Niet verstaan, niet geleerd: hoe kinderen met een andere thuistaal het volledige genot van hun recht op onderwijs wordt ontzegd en wat hieraan gedaan kan worden bekeken vanuit reeds genomen initiatieven voor mensen met een handicap.

Joachim
Vandevelde

De vernietiging van de toren van Babel leidde, zo wordt althans gezegd, tot het ontstaan van verscheidene taalgroepen. Wie kent er niet het verhaal van dat voorspoedig volk dat besloot een toren te bouwen die tot in de hemel zou reiken en dat bijgevolg door God voor zijn hoogmoed werd gestraft en zijn gemeenschappelijke taal verloor? Religieuze bedenkingen en voorstellingen bij dit verhaal terzijde gelaten, de taaldiversiteit die het probeerde te verklaren is nu meer een feit dan ooit. Inderdaad, in deze steeds meer globaliserende wereld zou het een wonder zijn om één dag juist niet in aanraking te komen met een anderstalig persoon, met alle problemen en complicaties die hieruit volgen.

Zo denke men in het kader van het onderwijs bijvoorbeeld aan de problemen die leerlingen ondervinden die de gewoonlijke onderwijstaal, meestal de dominante taal, nog niet onder de knie hebben. Dit zijn vaak kinderen met een linguïstische minderheidsachtergrond, die met hun ouders naar het buitenland gemigreerd zijn met weinig of geen vat op de meerderheidstaal en die in het basisonderwijs terechtkomen. Hoe zouden deze kinderen het best onderwezen worden opdat de achterstand die zij in het onderwijs kunnen ondervinden geminimaliseerd zou blijven?

Empirisch onderzoek wijst aan dat tweetalig onderwijs in zowel de moedertaal als de meerderheidstaal hier het beste geplaatst zou zijn, maar spijtig genoeg moet vastgesteld worden dat dergelijke aanpassingen nog nergens voet aan wal hebben kunnen zetten. Een studie van het recht op onderwijs zoals deze neergelegd is in de meest gangbare internationale rechtsinstrumenten, aangevuld met een studie van het VN-Verdrag inzake de Rechten van Personen met een Handicap (hierna het VRPH), welke wel voorziet in de mogelijkheid voor aanpassingen in het onderwijs, moet verduidelijken hoe dergelijk tweetalig onderwijs alsnog verankerd zou kunnen worden.

Geen effectief recht op onderwijs

Kinderen met een andere thuistaal, als deel van de kwetsbaardere groepen van kinderen en van nieuwe minderheden die uit migratie zijn ontstaan, hebben recht op een zekere bescherming vanuit het internationale recht. Gezien hun jonge leeftijd en het belang van de ontwikkeling die zij als individu nog moeten doormaken geldt dit in het bijzonder voor het onderwijs.

Spijtig genoeg moet vastgesteld worden dat hun recht op onderwijs onvoldoende gewaarborgd wordt: door de voornoemde status van nieuwe minderheid, welke inhoudt dat zij in tegenstelling tot de klassieke historische minderheden geen duurzame banden kunnen aantonen met de staat van verblijf en hier vaak ook niet de nationaliteit van bezitten, wordt deze groep vaak van het toepassingsgebied van verdragen uitgesloten en de bepalingen die hun recht op onderwijs dan wel zouden moeten beschermen voorzien nooit in de specifieke ondersteuning die zij nodig hebben om volwaardig van dit recht te kunnen genieten, namelijk de verankering van hun thuistaal in het onderwijs.

Inspiratie vanuit het VRPH

Dit is echter niet de eerste keer dat een groep met zulke problemen worstelt: ook personen met een handicap konden door hun anders-zijn niet volledig van hun recht op onderwijs genieten en volwaardig deelnemen in de maatschappij. Het is namelijk moeilijk in te beelden dat deze kinderen veel aan hun onderricht in de klaslokalen zouden hebben als zij nauwelijks een woord verstaan van wat er hen gezegd wordt, of dit probleem nu veroorzaakt wordt door slechthorigheid of het niet onder de knie hebben van de onderwijstaal.

Het VRPH heeft dit voor hen verholpen door het recht op onderwijs gerichter te herformuleren op de uitdagingen die deze in het onderwijs ondervinden. Dit doet het door in te zetten op inclusief onderwijs met behulp van een plicht tot aanpassingen op systeemniveau en een plicht tot redelijke aanpassingen op individueel niveau waar dit nodig is, zodat deze personen de tegemoetkomingen krijgen die zij nodig hebben.

Van een formeel gelijkheidsmodel naar een substantieel gelijkheidsmodel

Met deze verschillende instrumenten brengt het VRPH een ware verschuiving teweeg van een formeel gelijkheidsmodel, dat enkel vereist dat vergelijkbare gevallen op een vergelijkbare manier behandeld worden en dat wetten en beleid op een neutrale wijze toegepast worden, naar een substantieel gelijkheidsmodel, dat zich wel bewust is van de onderliggende verschillen tussen individuen en genoeg ruimte laat om hier rekening mee te houden zodat gestreefd kan worden naar gelijke toegang en gelijke voordelen.

Zulke verschuiving zou beter ook plaatsvinden binnen het denkkader van kinderen met een andere thuistaal, misschien zelfs van minderheden in het onderwijs in het algemeen. Op dit moment heerst hier nog steeds het formele model van gelijkheid, zodat de kinderen gewoon in het algemene onderwijs worden geplaatst zonder veel achting voor hun specifieke noden en problemen waar zij mee worstelen door hun geheel andere achtergrond. Zulke verschuiving vereist echter meer dan enkel een discriminatieverbod, het vereist een positieve bescherming van deze kinderen als minderheden om hun inclusie en deelname in de maatschappij te verzekeren.

Zulke positieve bescherming zou mogelijks verzekerd kunnen worden door de redelijke aanpassingenplicht en mogelijks de systeemaanpassingen vanuit hun thuis in het VRPH over te nemen zodat zij ook ingezet zouden kunnen worden voor kinderen met een andere thuistaal die evenzeer met een gebrek aan effectief onderwijs kampen. Dit zou mogelijks verwezenlijkt kunnen worden als deel van een wijder themaverdrag om deze groep beter mee te beschermen, maar wellicht haalbaarder zou zijn om de redelijke aanpassingenplicht impliciet te maken aan een reeds geldend verbod op indirecte discriminatie op basis van taal of ras. Een van de instrumenten waarbij dit mogelijk zou zijn is de EU-richtlijn omtrent rassengelijkheid 2000/43/EC. Deze redelijke aanpassingen zouden er dan onder andere in kunnen bestaan om lesmateriaal in de thuistaal te voorzien of zelfs om het onderwijs in de schooltaal te ondersteunen met onderwijs in de moedertaal, zodat op deze manier toch de thuistaal van deze kinderen in zekere mate in het onderwijs verankerd kan worden en zij effectief volledig kunnen genieten van hun recht op onderwijs.

Download scriptie (613.92 KB)
Universiteit of Hogeschool
KU Leuven
Thesis jaar
2021
Promotor(en)
Koen Lemmens