Rechtswaarborgen bij verwijdering van vreemdelingen om redenen van gevaar voor openbare orde en nationale veiligheid … te beperkt?

Ellen
Vandennieuwenhuysen

In 2017 zorgden twee wetten die de Vreemdelingenwet wijzigden voor heel wat ophef. Deze wetten stellen de overheid in staat vreemdelingen die een gevaar vormen voor de openbare orde of nationale veiligheid, eenvoudiger en sneller te verwijderen uit België. Maar is de Vreemdelingenwet wel in overeenstemming met de fundamentele mensenrechten, en kan de vreemdeling op voldoende procedurele waarborgen rekenen? 

De impact van een verwijderingsbeslissing

Uiteraard heeft een verwijdering van het grondgebied een enorme impact op het leven van een vreemdeling. De vreemdeling zal immers het land waarin hij misschien al zijn hele leven heeft gewoond en zijn familie moeten verlaten. Bovendien kan hem de betreding van het Belgische grondgebied ontzegd worden, voor een periode die in principe kan oplopen tot wel meer dan 20 jaar. Dit raakt iemand tot in de kern van zijn bestaan en zijn rechten. Het is dan ook van uiterst belang dat de Vreemdelingenwet in overeenstemming is met de hogere rechtsnormen, die onder meer deze fundamentele mensenrechten beschermen.

Om deze overeenstemming te onderzoeken werden de belangrijkste rechtsnormen en algemene rechtsbeginselen geanalyseerd die relevant zijn bij beslissingen tot verwijdering van het grondgebied. Dit gebeurde op basis van nationale en internationale rechtspraak en rechtsleer.

De rechtswaarborgen bij een verwijderingsbeslissing

Zo werd eerst het rechtszekerheidsbeginsel geanalyseerd. Een burger moet immers kunnen weten wat de rechtsgevolgen zijn van een bepaalde handeling die hij stelt. Uit dit onderzoek blijkt dat het niet mogelijk is voor de vreemdeling om exact te weten wat er onder het begrip “gevaar voor openbare orde of nationale veiligheid” valt. De vreemdeling kan hierdoor niet voldoende inschatten of hij al dan niet verwijderd zal worden na het stellen van een bepaalde handeling of het plegen van een bepaald misdrijf. Het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) laat deze onzekerheid tot op bepaalde hoogte toe, maar vereist in dat geval enkele waarborgen.

Het onderzoek ging daarom verder in op het recht op een adequaat rechtsmiddel uit artikel 13 van het Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). Na een grondige analyse bleek dat de termijnen, de complexiteit en de voorwaarden waaraan voldaan moet worden om een vordering tot schorsing bij uiterst dringende noodzakelijkheid - oftewel een schorsing die dringend moet plaatsvinden omdat de kans op verwijdering dreigend is - in te stellen, moeilijk te verenigen zijn met de standaarden uit dat artikel. Bovendien lijkt de uitzondering op het automatisch schorsend annulatieberoep in bepaalde gevallen problematisch.

Daarnaast voldoet het recht om gehoord te worden door het bestuur, zoals gewaarborgd in de Vreemdelingenwet, niet aan het Unierechtelijk en nationaal rechtsbeginsel, wegens het te beperkte toepassingsgebied, de concrete invulling en de te ruime uitzonderingen. De vreemdeling heeft in te weinig gevallen de mogelijkheid te reageren vooraleer een besluit tot verwijdering jegens hem wordt genomen, om het bestuur voldoende informatie te verschaffen over zijn situatie. Dat de Vreemdelingenwet het bestuur in bepaalde gevallen toelaat om de redenen voor de verwijdering niet mee te delen, lijkt in het licht van de hogere rechtsnormen niet problematisch. Wel zou de rechter in dat geval toegang tot de bewijsstukken moeten hebben, opdat hij kan oordelen of het bestuur goede redenen heeft om de gronden waarop de beslissing steunt niet mee te delen.

Voorts werd onderzocht in welke mate het vermoeden van onschuld en het ‘non bis in idem’-principe, dat het verbod inhoudt om iemand twee keer voor dezelfde feiten te bestraffen, waarborgen kunnen bieden voor de vreemdeling. Het is immers mogelijk om iemand te verwijderen uit België nadat deze al een volledige straf heeft doorlopen. Jammer genoeg, en ondanks de kritieken uit de rechtsleer, blijft het EHRM bij zijn standpunt dat beslissingen omtrent de toegang, het verblijf en de uitwijzing van vreemdelingen geen strafrechtelijke straffen uitmaken in het licht van deze beginselen. Hierdoor zijn beide beginselen niet van toepassing en kunnen ze geen bescherming aan de vreemdeling bieden. Dat is betreurenswaardig, nu de verwijdering voor veel vreemdelingen soms zelfs zwaarder dan een gevangenisstraf aanvoelt. Dit is des te meer het geval indien de gezinsleden de middelen niet hebben om de vreemdeling te gaan opzoeken in het buitenland, of reeds hun volledig leven in België hebben opgebouwd en daarom niet mee wensen te gaan.

In deze analyse kon een bespreking van de meest fundamentele mensenrechten, namelijk het recht op privé- en familieleven, en het recht om niet te worden gefolterd, mishandeld of vernederd, niet ontbreken. In het algemeen lijkt de Belgische praktijk en rechtspraak in overeenstemming te zijn met de vereisten die het EHRM hieromtrent stelt.

Naast al deze belangrijke waarborgen, werd onderzocht of de Vreemdelingenwet een discriminatie inhoudt tussen verschillende categorieën van vreemdelingen. Gelet op de analogische toepassing van verschillende arresten van het Grondwettelijk Hof en het EHRM, stelt de wet een ongerechtvaardigd verschil in bescherming tegen verwijdering tussen vreemdelingen die even lang in België verblijven en even goed geïntegreerd kunnen zijn, op basis van hun verblijfsstatuut en nationaliteit.

Te beperkt?

Uit deze grondige analyse blijkt duidelijk waarom de Vreemdelingenwet, en in het bijzonder de recente wijzigingen, niet onbesproken blijven. De Vreemdelingenwet lijkt dan ook niet over de hele lijn in overeenstemming te zijn met de hogere rechtsnormen en algemene beginselen.

Volgens het Grondwettelijk Hof alleszins niet…

Ondertussen werden de twee recente wijzigingswetten echter onderworpen aan de beoordeling van het Grondwettelijk Hof in de vorm van enkele vernietigingsberoepen. Verbazend genoeg liet het Hof met zijn arresten van 18 juli 2019 de gewijzigde vreemdelingenwet quasi ongeschonden bestaan. Wellicht zal het arrest op tamelijk wat kritiek stoten, niet in het minst omdat het Grondwettelijk Hof zijn keuzes onvoldoende motiveerde. Dat het Hof niet meer wenst bij te dragen aan de bescherming van vreemdelingen onderworpen aan een verwijderingsbevel is dan ook bijzonder betreurenswaardig.

Download scriptie (1.42 MB)
Universiteit of Hogeschool
Universiteit Antwerpen
Thesis jaar
2019
Promotor(en)
Prof.dr. Jöelle Rozie en Prof.dr. Dirk Vanheule