Meertaligheid op school: Iedereen wint

Marie
Jacobs

Er wordt in de media heel wat gedebatteerd over de kwaliteit van het Vlaamse Onderwijs. Met het oog op de gemeenteraadsverkiezingen van 20 oktober worden er straffe uitspraken gedaan over wat misloopt en mooie beloftes gemaakt over wat beter kan. Zo wordt er bezorgdheid geuit over het feit dat België niet meer tot de top van de klas behoort op vlak van onderwijs - dit naar aanleiding van de PILS-test uit 2016. Sommige stemmen roepen dan ook op om het onderwijs zodanig te hervormen dat meer studenten de kans krijgen om te excelleren. Een hernieuwde focus op het Nederlands lijkt deel van het plan om studenten beter te laten presteren. Men gaat er met andere woorden vanuit dat meertaligheid aan de grond van de zwakkere scores ligt. Een andere problematische vaststelling is dan weer dat het schoolsucces van studenten met een migratie-achtergrond beperkter is dan dat van de gemiddelde student - deze bekommernis berust op de PISA-resultaten uit 2016. Academisch onderzoek oppert oplossingen voor deze etnische kloof door aan te tonen hoe het verwelkomen van de thuistalen en -culturen van minderheden het welzijn en daardoor ook de schoolresultaten van kinderen met een migratie-achtergrond ten goede komt.



Welke kwestie vraagt onze prioriteit: de toplaag of de onderlaag? Hoe krikken we de kwaliteit van ons onderwijs op? Zoekende naar een antwoord op dit vraagstuk, kijken we in richting van linguïstisch onderzoek van Marie Jacobs, masterstudente aan de Universiteit Gent.

Haar onderzoek toont namelijk aan hoe geen van beide kanten van dit debat water bij de wijn hoeven te doen. Pogingen om de etnische schoolresultatenkloof te verkleinen en om diversiteit een plaats te geven op school, resulteren namelijk niet in een minder capabele toplaag. Jacobs’ onderzoek, dat de vorm aanneemt van een case study rond meertaligheid in een middelgrote kleuterschool, legt bloot hoe het mogelijk is om via gelijke kansenonderwijs dat inzet op het positief benutten van meertaligheid en diversiteit, ook de ‘sterke’ leerlingen beter te doen presteren. Wanneer we de studente vroegen naar de resultaten van haar onderzoek, klonk ze activistisch, ze stelde dan ook resoluut dat gelijke kansen en goeie prestaties hand in hand gaan. ‘Gelijker onderwijs resulteert in ‘excellenter’ onderwijs. Het is dus geen of-of-dilemma maar een win-winsituatie’.

Marie Jacobs ondernam in kader van haar thesis een taalkundige studie van etnografische aard; ze observeerde, participeerde en nam notities van alles wat ze zag en hoorde op de kleuterschool. Daarnaast leidde ze focusgroepdiscussies met zowel Nederlandstalige als meertalige ouders en interviewde ze de zorgcoördinator van de school. Zo stelde ze vast dat de inspanningen van het plaatselijke lerarenkorps om kinderen met een migratie-achtergrond te integreren, zich voornamelijk focussen op het verwelkomen van thuistaal en -cultuur op de school, het promoten van kritische, interactieve onderwijsmethodes en het bevorderen van contact met de ouders. Jacobs’ onderzoek geeft aan dat deze maatregelen gericht op kinderen met een migratie-achtergrond ook een positief effect hebben op de kinderen van Belgische origine, die meegenieten van een individueler zorgbeleid. Ten slotte, blijkt het vernieuwde kleuterschoolbeleid ook nog eens goed nieuws te zijn voor alle ouders die het Nederlands machtig zijn. Deze ouders kunnen namelijk door intensief contact met de school mee de leerprocessen van hun kinderen sturen en zo hun ontwikkeling verder stimuleren.

Gezien de vele voordelen die het verwelkomen van meertaligheid en diversiteit op school biedt in dit kleinschalige project, is het moeilijk om te begrijpen waarom sommige politici sceptisch staan tegenover dergelijke taalmaatregelen. Jacobs noemt het een ‘raadsel’ waarom zij in hun poging tot het bevorderen van de schoolkennis van het Nederlands, geen rijkdom zien in individuele meertaligheid. Tijdens haar veldwerk stootte de masterstudente echter op hetzelfde sentiment van wantrouwen wanneer ze met de ouders sprak over het taalbeleid van de school. Ook zij leken voorstanders te zijn van een school waar het spreken van Nederlands de default is. Hoewel dergelijke ‘alleen Nederlands’-redeneringen geen academische fundering hebben, reikt Jacobs’ taalkundige thesis toch enkele verklaringen aan voor deze alomtegenwoordige assumptie. Enerzijds is er het feit dat het idee dat ‘meer Nederlands ook zal resulteren in beter Nederlands’ intuïtief een correcte redenering lijkt. Anderzijds werd uit de interviews duidelijk dat ouders met een migratie-achtergrond, die vaak het gevoel hebben dat ze buitenspel gezet worden door het spreken van een andere taal, na verloop van tijd ook gaan neerkijken op die taal. Met als doel hun kinderen te beschermen tegen dergelijke momenten van ‘censuur’, rekenen de ouders op de school om hun kind uitsluitend Nederlands te laten spreken.

Deze bevinding, dat (meertalige) ouders en politici het principe van een meertalig beleid nog steeds wantrouwen, beschouwt Jacobs als een reality check. ‘Het toont aan hoe sociolinguïsten nog een lange weg te gaan hebben in het bekendmaken van hun onderzoek. Het bewijst ook dat linguïstische truïsmen en evidenties hun weg naar het brede publiek nog niet gevonden hebben.’ De Gentse masterstudente is dan ook van plan om haar onderzoeksresultaten te blijven delen: ‘Het verspreiden van onderzoek naar meertaligheid op school, is een waardevolle bezigheid, aangezien het implementeren van een beleid dat diversiteit en meertaligheid een plaats geeft op school, zijn vruchten afwerpt. Ik vind het dan ook belangrijk dat scholen zich bewust worden van het feit dat, wanneer ze inzetten op het schoolsucces van leerlingen met een migratie-achtergrond, er geen verliezers zijn. Integendeel, iedereen wint!’

Download scriptie (1.96 MB)
Universiteit of Hogeschool
Universiteit Gent
Thesis jaar
2018
Promotor(en)
Prof. Dr. Stef Slembrouck