Leren de media kinderen stereotypes aan?

Catho
Jacobs

“Antwerpen is ’t stad, en de rest is parking.”

Onze Vlaamse maatschappij staat bol van de stereotypes. Een mening die bijvoorbeeld door veel Vlamingen gedeeld wordt, is dat Antwerpenaren arrogant zijn. Denk maar aan het bekende gezegde “Antwerpen is ’t stad, en de rest is parking”. Als je bovendien op straat aan iemand zou vragen wat typisch is aan West-Vlamingen, is de kans groot dat hij of zij antwoordt dat die bevolkingsgroep boers, niet zo intelligent, maar tegelijk ook hartelijk en vriendelijk is. Daarnaast worden Limburgers wel eens getypeerd als traag sprekende mensen, die bovendien niet erg slim zijn. Deze scriptie onderzoekt waar Vlamingen zulke stereotypes vandaan halen, waarbij ik specifiek focus op de invloed van de media in het aanleren van stereotypes bij kinderen.

Stereotypes in kindermedia

In mediavormen voor kinderen, zoals tekenfilms, kinderprogramma’s of luisterverhalen, wordt er gretig gebruikgemaakt van dialecten (zoals het Limburgs of het Antwerps) of vreemde accenten (zoals een Fransman of Spanjaard die Nederlands spreekt). Zo worden films of programma’s niet alleen levendiger, maar zorgen ze er ook voor dat de scenarioschrijvers het karakter van de personages makkelijk vorm kunnen geven. Een voorbeeldje: als de makers een personage als dom willen voorstellen, kunnen ze dat op verschillende manieren doen. Zo kunnen ze het personage domme dingen (zoals “één + één = vier”) laten zeggen, kunnen ze andere personages het personage een “domme oelewapper” laten noemen of kunnen ze het personage dus ook gewoon Limburgs laten spreken.

Hoe kan het gebruik van het Limburgs nu bijdragen aan de domheid van een personage? Als je een personage het Limburgs dialect hoort spreken, zal je als eerste stap die spreker indelen bij de sociale groep “Limburgers”. Als tweede stap zal je dan de sociale kenmerken en stereotypes van de leden van die groep toekennen aan de spreker die deel uitmaakt van die groep. Zo worden Limburgers onder andere al eens geassocieerd met het stereotype dat ze dom zijn, wat ervoor zorgt dat je dat personage dom zal vinden.

Mijn onderzoek

Zulke stereotypes vormen het startpunt van deze scriptie. In het eerste deel van het onderzoek heb ik op een systematische manier onderzocht of er stereotypes, zoals de domme Limburger of de arrogante Antwerpenaar, aanwezig zijn in de populaire luisterverhalen de Heerlijke Hoorspelen van Het Geluidshuis. En wat blijkt? De luisterverhalen maken gretig gebruik van die stereotypische kenmerken van dialecten en vreemde accenten.

Zo worden bijvoorbeeld zeven van de eenentwintig Antwerpse personages gekarakteriseerd als arrogant, wat het geval is bij de Antwerpse én arrogante Paris, die beschreven wordt als iemand die het “hoog in haren bol” heeft. Nog een voorbeeldje is dat de leefwereld van veel West-Vlaamse of Oost-Vlaamse personages zich beperkt tot hun eigen dorp. Dat is immers het geval voor vijf van de zes Oost-Vlaamse personages en vijf van de elf West-Vlaamse personages. Daarnaast is ook het stereotype van de West-Vlaamse boeren is deels terug te vinden in die luisterverhalen: er zijn immers vier boeren aanwezig, die allemaal West-Vlaams of Oost-Vlaams spreken.

Het eerste deel van het onderzoek toont aan dat de luisterverhalen de kinderen blootstellen aan stereotypes, maar dat wil nog niet zeggen dat die verhalen de kinderen die stereotypes ook effectief aanleren. Dat onderzoek ik in het tweede deel van de scriptie bij 54 kinderen van het vierde leerjaar door na te gaan of die kinderen op de hoogte zijn van de stereotypes van de dialecten en vreemde accenten die in de luisterverhalen te vinden zijn. Zoals ik in het begin van dit artikel al aangehaald heb, zal je als je een personage Limburgs hoort spreken, als eerste stap de spreker indelen als een lid van de sociale groep “Limburgers”. Pas als tweede stap zal je het stereotype van de domme Limburger toekennen aan de spreker die deel uitmaakt van die groep. Dat proces kan echter op twee manieren gedwarsboomd worden. Zo kan je bij de eerste stap het dialect niet herkennen en daardoor de spreker verkeerd indelen, bijvoorbeeld bij de groep “West-Vlaming” in plaats van “Limburger”. Door die foute indeling zal het stereotype van de domme Limburger niet opgeroepen worden. We onderzoeken dan ook of de kinderen van het vierde leerjaar de dialecten en accenten juist kunnen benoemen. Als tweede kan het proces verstoord worden doordat je helemaal niet weet dat er van Limburgers gezegd wordt dat ze dom zijn. Je kan dan wel weten dat de spreker een  “Limburger” is, als je het stereotype van de domme Limburger niet kent, zal dat stereotype eveneens niet opgeroepen worden. Ook dat onderzoeken we in het tweede deel van het onderzoek: zijn de kinderen op de hoogte van de stereotypes die geassocieerd worden met de dialecten en vreemde accenten?

Wat leert dit onderzoek ons?

In deze scriptie is er een eerste aanzet gegeven om op een systematische manier na te gaan of de media kinderen stereotypes aanleren en heb ik zo een model voorgesteld dat verder verbeterd kan worden voor volgend onderzoek. Een duidelijk antwoord op de vraag of kinderen de dialecten en accenten herkennen én of ze op de hoogte zijn van de stereotypes die ermee geassocieerd worden kan deze scriptie echter niet geven. Uit het onderzoek blijkt immers dat we nog maar het topje van de ijsberg hebben onderzocht. Om een antwoord te kunnen formuleren of tekenfilms, kinderprogramma’s en luisterverhalen kinderen stereotypes aanleren hebben we dan ook nog veel meer onderzoek nodig. Wat ik jullie wel al kan meegeven (als je ooit een tekenfilm of kinderprogramma zou maken): Limburgers hoeven niet altijd dom te zijn, West-Vlamingen niet altijd boers en Antwerpenaren niet altijd arrogant.

Download scriptie (1.85 MB)
Universiteit of Hogeschool
KU Leuven
Thesis jaar
2018
Promotor(en)
Stefania Marzo, Eline Zenner