De lokale diensteneconomie: een springplank of een valkuil voor doelgroepmedewerkers?

Daphné
Crombez

 

Inleiding

In onze huidige samenleving wordt steeds meer nadruk gelegd op het activeren van mensen naar betaald werk. Op die manier wordt iedere burger verantwoordelijk gesteld voor zijn/haar inzetbaarheid op de arbeidsmarkt. De sector sociale economie poogt om kwetsbare burgers, die een grotere afstand hebben tot de arbeidsmarkt hierbij te helpen.

 De sociale economie, wat is dat nu eigenlijk?

Het zijn bedrijven en initiatieven die een bepaalde maatschappelijke meerwaarde trachten te verwezenlijken door kwetsbare burgers met een afstand tot de arbeidsmarkt te activeren. Tegelijkertijd trachten deze bedrijven en organisaties een kwaliteitsvolle dienstverlening te voorzien. Globaal gezien bestaat de sociale economie uit twee grote subsectoren, namelijk ‘maatwerk voor collectieve inschakeling’, beter gekend als de sociale en beschutte werkplaatsen en ten tweede de lokale diensteneconomie.

De lokale diensteneconomie

In deze masterproef wordt het nieuwe decreet lokale diensteneconomie onder de loep genomen. Dit decreet verwacht dat doelgroepwerknemers binnen de termijn van vijf jaar doorstromen uit de lokale diensteneconomie naar de reguliere arbeidsmarkt. Er wordt met andere woorden uitgegaan van het feit dat doorstroom binnen deze periode voor iedere doelgroepwerknemer haalbaar en wenselijk is. Op de werkvloer trachten de zogenaamde werkvloerbegeleiders deze doelgroepwerknemers te begeleiden gedurende deze vijf jaar. Voor hen blijft het een zoektocht naar mogelijke manieren om doelgroepwerknemers klaar te stomen voor het economisch circuit. Het is namelijk niet voor iedereen even vanzelfsprekend dat doorstroom naar de arbeidsmarkt een succesverhaal wordt. Er wordt vaak gesproken over een te zware rugzak die deze mensen met zich meeslepen:

“En als die rugzak veel te zwaar werd of is, dan merk je wel dat dat mogelijks een factor is waar mensen op afhaken. Omdat je eerst die andere problematiek moet aanpakken, buiten de werksituatie, vooraleer je terug kunt werken.” (Respondent 12)

 

Onderzoeksresultaten

Onderzoeksresultaten tonen aan dat zowel determinanten bij instroom, gedurende het inschakelingstraject, als bij doorstroom een cruciale rol spelen bij het activeren van doelgroepwerknemers.

1.      Determinanten bij instroom in de lokale diensteneconomie

Een eerste belangrijke factor die doorstroom naar de arbeidsmarkt kan belemmeren is het voorgestructureerde kader waarin werkvloerbegeleiders moeten werken. De indiceringsmethode staat nog niet volledig op punt, waardoor het niet gemakkelijk is om doelgroepwerknemers toe te leiden naar geschikte vacatures. De VDAB zou de toegangspoort tot lokale diensteneconomie moeten vormen, maar dit wordt door organisaties ervaren als een inperking van hun beslissingsbevoegdheid. Op die manier hebben ze minder controle over de instroom van doelgroepwerknemers. Als tegenreactie organiseren sommige organisaties zelf een pre-screening, waarbij geschikte kandidaten geselecteerd worden en bijgevolg doorgestuurd worden naar de VDAB.

Een tweede belemmerende factor is het feit dat aanwervingsprocedures als omslachtig ervaren worden. Hierdoor gaat heel wat tijd verloren, wat niet motiverend is voor doelgroepwerknemers naar activering toe. Vacatures moeten sneller ingevuld worden.

Tenslotte hebben verschillende respondenten het gevoel dat de criteria waaraan doelgroepwerknemers moeten voldoen strikter geworden zijn. Hierdoor wordt de groep mensen die kans maken op een statuut lokale diensteneconomie kleiner. Mensen mogen niet ‘te sterk’ maar ook niet ‘te zwak’ zijn om een kans te maken op doorstroom. Verschillende respondenten stellen dat de startcompetenties en functieprofielen die verwacht worden voor openstaande LDE-vacatures, niet stroken met het profiel dat instroomt. Er is dus sprake van een mismatch tussen de kleine instromende doelgroep en de tewerkstellingsmogelijkheden.

 

2.      Determinanten gedurende het inschakelingstraject

De bedoeling van het inschakelingstraject is om een competentieversterkend traject op te zetten, gedurende vijf jaar. Om dit traject enigszins te kunnen opvolgen, worden organisaties verplicht om persoonlijke ontwikkelingsplannen op te stellen en bij te houden. Deze documenten werken volgens het merendeel van de bevraagde werkvloerbegeleiders als faciliterende factor bij doorstroom naar het NEC. Desalniettemin moet werkvloerbegeleiding bereid zijn om met deze documenten aan de slag te gaan. Sommige respondenten gaven aan dat ze dit tijdsverspilling vinden gezien ze niet weten waartoe deze plannen leiden. Daarnaast moet er vanuit de organisatie voldoende tijd en ruimte vrij gemaakt worden zodat de werkvloerbegeleiding de mogelijkheid heeft om op een goede manier met deze plannen om te gaan.

Een ander spanningsveld heerst tussen een ‘brede’ invulling van competentieversterking en een eerder ‘nauwe’ invulling. Praktisch alle respondenten stellen dat een arbeidsgerichte opleiding een cruciale factor vormt voor doorstroom naar het NEC. Het inzetten op opleiding wordt decretaal niet verplicht en verschilt dus van werkgever tot werkgever. Vanuit verschillende hoeken wordt gepleit voor het verplichten van opleidingen voor doelgroepwerknemers, gezien dit extra kansen kan bieden.

Tenslotte wordt zowel er amper aandacht besteed aan persoonlijke problematieken van werknemers en kwaliteitsvolle begeleiding. Dit blijkt daarentegen een belangrijke factor te zijn in het kader van activering naar werk. Er wordt bijgevolg gepleit voor een traject met voldoende aandacht voor het versterken van het zelfbeeld en oplossen van concrete armoededrempels die in de weg kunnen staan voor een succesvol activeringstraject.

 

3.      Determinanten bij doorstroom naar NEC

Inschakelingstrajecten LDE lijken volgens bepaalde respondenten niet goed afgestemd te zijn op de reguliere arbeidsmarkt. Zo stellen ze dat bepaalde jobs waarvoor doelgroepwerknemers opgeleid worden, niet bestaan in het NEC. Er is blijkbaar een kloof tussen de lokale diensteneconomie en de arbeidsmarkt, die moeilijk overbrugbaar is zonder samenwerking, afstemming en dialoog tussen betrokken partners. Samenwerkingsverbanden zouden een hefboom kunnen vormen voor betere afstemming en overleg tussen de arbeidsmarkt, de lokale diensteneconomie en de VDAB. Deze samenwerkingen dienen echter wel structureel ingebed te worden.

Gezien het om een kwetsbare doelgroep gaat, blijkt opvolging, begeleiding en ondersteuning na doorstroom cruciaal te zijn. In theorie wordt vanuit het uitvoeringsbesluit doorstroombegeleiding voorzien, maar in de praktijk is deze doorstroombegeleiding er vooralsnog niet. Dit zorgt voor heel wat problemen en frustraties op de werkvloer. Verschillende organisaties stellen dat ze doen wat ze kunnen om doelgroepwerknemers te helpen zoeken naar vacatures en klaar te stomen voor sollicitaties, maar dat dit niet altijd even simpel is gezien ze beperkt zitten qua tijd en middelen.

 

Tot slot

Tenslotte wordt deze masterproef afgesloten met enkele achterliggende activeringslogica’s, die de handelingsruimte van lokale diensteneconomie-organisaties en van de VDAB bepalen. Deze logica’s, die zodanig ingebed zitten in onze samenleving, proberen bepaalde belemmerende en faciliterende factoren voor doorstroom beter te kaderen.

Download scriptie (876.53 KB)
Universiteit of Hogeschool
Universiteit Gent
Thesis jaar
2017
Promotor(en)
Joris De Corte