De 'cyclus van seksueel misbruik' bij geïnterneerden met een verstandelijke beperking: een dossier-analyse binnen werking 'Ontgrendeld' - Centrum OBRA vzw.

Annelien
Genbrugge

 

Personen met een beperking: wat maakt een slachtoffer ook dader van seksueel misbruik?

 

 

“Ik besef nu dat het niet mijn fout is dat ik als kind misbruikt werd. En dat het dus ook niet de fout is van mijn slachtoffer dat ik haar misbruikt heb.”

- participant uit het onderzoek van Ricci en Clayton (2008).

Seksualiteit is vandaag de dag een aantrekkelijk en veelbesproken thema. De taboesfeer errond is reeds verlaten, maar het betrekken op personen met een verstandelijke beperking is een onderwerp dat nog vaak ontkent of genegeerd wordt. Omdat seksualiteit bij mensen met een beperking vaak gekoppeld is aan afhankelijkheid en kwetsbaarheid, betreft het immers een gevoelig thema. Echter, zij vormen daardoor net een gemakkelijk slachtoffer voor seksueel misbruik. Wanneer je dan hun verstandelijke beperking en ongelukkige ervaringen in acht neemt, is de rekening voor hun toekomst gemakkelijk gemaakt.

 

De ‘cyclus van seksueel misbruik’

 

Veel personen met een verstandelijke beperking die zedenfeiten pleegden (geïnterneerden) zijn een groot deel van hun leven onderworpen aan stigmatisering en er is voor hen onvoldoende informatie over belangrijke thema’s, als seksualiteit en relaties. Dergelijke vooroordelen zijn in strijd met het feit dat mensen met een verstandelijke beperking, meer dan anderen in onze samenleving, een grotere kans hebben om slachtoffer te zijn in plaats van dader van seksueel grensoverschrijdend gedrag. Daarom dient elke dader behandeld te worden met respect en met het oog op het maximaliseren van zijn mogelijkheden. In de meeste gevallen is het verminderen van hun risico op overtreding het belangrijkste onderdeel in de verwezenlijking van deze doelstellingen. En dit is volledig in overeenstemming met de eisen van de veiligheid binnen onze samenleving. Echter, in Vlaanderen zorgt de opsluiting van deze geïnterneerden in een onaangepaste beveiligende setting (vaak de gevangenis) ervoor dat een efficiënte behandeling tekort schiet.

 

Een verklaring?

 

De opvatting dat er in het geval van seksueel misbruik een cyclus bestaat, waarbij sommige slachtoffers daders van seksueel grensoverschrijdend gedrag dreigen te worden, is wijd verspreid. Deze hypothese biedt echter geen alleenstaande verklaring. Er zijn verschillende factoren die, als gevolg van het eigen trauma, een belangrijke invloed kunnen hebben op dit proces. Het is belangrijk deze bepalende factoren te kunnen begrijpen en onderscheppen, opdat personen met een verstandelijke beperking en onze maatschappij hier in de toekomst tegen beschermd kunnen worden. Het is belangrijk om op die manier de personen in kwestie gepast te kunnen begeleiden, om de cyclus te kunnen doorbreken.

Bij één persoon kan het immers over verschillende delicten in dezelfde sfeer gaan. Vroegere feiten worden vaak niet als ernstig beschouwd of worden toegeschreven aan hun verstandelijke beperking. Daardoor worden ze soms niet vervolgd, waardoor men geen bestraffing en vaak ook geen begeleiding krijgt. Wanneer de opvolging van feiten echter escaleert, ontwikkelt zich een ingebakken patroon van misvormde gedachten en dit is vaak eigen aan plegers van zedenfeiten.

 

De meerderheid van de seksuele feiten moeten vanuit de verstandelijke beperking gezien worden. Een aantal kenmerken van een verstandelijke beperking wordt vaak genoemd als belangrijke determinanten van delinquent gedrag, zoals: gebrek aan seksuele kennis en ervaring, beperkte sociale vaardigheden en een slechte impulscontrole. Slechts in een aantal gevallen zou er sprake zijn van een afwijkende seksuele voorkeur, waaronder pedofilie. Ook vanuit een sociale isolatie, en een gebrek aan sociale vaardigheden, zullen ze daarom sneller het contact van kwetsbare en jongere kinderen opzoeken, omdat ze zich daarbij het meest comfortabel voelen. Ze zijn zich weinig bewust van sociale taboes en van wat aanvaardbaar seksueel gedrag inhoudt. Tegenover zedenplegers zonder een verstandelijke beperking, zijn een verkeerde informatieverwerking en disfunctionele omgevingsfactoren meer aanwezig bij zedenplegers die wel een verstandelijke beperking hebben.

De meeste theorieën geven aan dat negatieve ontwikkelingsprocessen belangrijke voorlopers zijn in het voorkomen van seksueel gewelddadig gedrag. Zo zijn beperkte ervaringen met socialisatie door, bijvoorbeeld, gewelddadig ouderschap, verantwoordelijk voor de ontwikkeling van sterke gevoelens van bitterheid en vijandigheid. Dit zijn essentiële elementen voor seksueel beledigend gedrag. Ook is bevestigd dat een disfunctionele intimiteit en hechting (aan ouderfiguren in het verleden) een voorspellende factor is voor zedendelicten. Deze bevindingen tonen aan dat er een link is tussen slachtofferschap en daderschap van seksueel misbruik.

De verstandelijke en sociaal-emotionele ontwikkeling van kinderen wordt bedreigd bij mishandeling. Niet alle kinderen bezitten voldoende veerkracht om die negatieve gebeurtenissen te verwerken en dit verloopt nog moeizamer bij kinderen met een verstandelijke beperking. Daarenboven ontwikkelen ze, ten gevolge van de mishandeling, een verhoogde kwetsbaarheid en belanden ze in een negatieve spiraal.

 

 

Een verklaring in de goeie richting.

 

Aan de hand van mijn onderzoek werd beoogd om via een dossier-analyse de beïnvloeding van specifieke factoren, als gevolg van eigen seksueel slachtofferschap, op de ontwikkeling van dadergedrag bij personen met een verstandelijke beperking, na te gaan. In welke mate kan de ‘cyclus van seksueel misbruik’ bevestigd worden voor de populatie van geïnterneerden in Vlaanderen? En welke factoren liggen mogelijks aan de grondslag van deze cyclus? Het onderzoek leidde tot enkele verrassende en interessante resultaten.

 

Geïnterneerden met een verstandelijke beperking die slachtoffer zijn van seksueel misbruik bleken inderdaad een grotere kans te hebben om later pleger te worden van zedenfeiten. In dat opzicht kan de cyclus onderschreven worden. Het is daarbij opvallend dat slechts bij 7,1% van de participanten hulpverlening in het verleden zich gefocust bleek te hebben op de erkenning en/of behandeling van deze misbruikervaringen.

De verstoring van seksuele opvattingen wordt in het profiel van zedenplegers vaak toegeschreven aan hun verstandelijke en sociale beperking. Uit dit onderzoek blijkt echter ook dat er een belangrijk verband is met het hebben van een seksueel misbruik verleden. Het zou een samenspel kunnen zijn van foutieve en normloze rolpatronen, negatieve levenservaringen en een mentale beperking die ervoor zorgen dat zij zich ontwikkelen tot plegers van zedenfeiten. Er zijn ook studies die aantonen dat seksueel misbruik op zeer jonge leeftijd kan leiden tot neuropsychologische en/of biologische schade aan de hersenen, wat op hun beurt kan leiden tot een verstoring van de seksuele opvattingen en dus de kans op seksueel overschrijdend gedrag.

Verder zou de frequente of continue afzondering van personen met een verstandelijke beperking tijdens de levensloop de kans vergroten op het verworden tot een zedenpleger. Om aan dit risico van sociale isolatie tegemoet te komen, is het een voor de hand liggende oplossing om institutionele controle en gezag te installeren. Deze vrijheid inperkende oplossing heeft echter mogelijks het omgekeerde effect, waardoor zedenplegers bij hun terugkeer in de maatschappij door de veroordelende gemeenschap vaak gedwongen worden om onder te duiken of te verhuizen. Op die manier wordt er een nieuwe vorm van sociale isolatie geïnstalleerd waardoor het risico op nieuwe slachtoffers net vergroot i.p.v. verkleind wordt. Het zou dus interessant kunnen zijn om een ondersteunende omgeving te installeren, eerder dan een beperkende.

Waar er tot slot vroeger vooral teruggegrepen werd naar de verklaring van misopvattingen vanuit de verstandelijke beperking, wordt dit in de literatuur en in dit onderzoek genuanceerd door het feit dat parafilie (d.i. een verstoorde seksuele voorkeur zoals pedofilie) wel degelijk een bijdrage levert in de ‘cyclus van seksueel misbruik’. Er kan daarbij voornamelijk een onderscheid gemaakt worden tussen een groep van zedenplegers die feiten plegen vanuit een zekere naïviteit, vertraagde emotionele en sociale ontwikkeling, en zedenplegers waarbij er een vermoeden is van pedofilie. In de behandeling en begeleiding van zedenplegers mogen beide groepen dus niet uitgesloten worden om gepast op de problematiek in te spelen.

 

 

Tot slot

 

Nu de “cyclus van seksueel misbruik” ook voor de populatie van geïnterneerden met een verstandelijke beperking wetenschappelijk ondersteund wordt, dient dit zeker verdere aandacht en uitwerking te krijgen binnen behandelingsprogramma’s van zedenplegers. Het grensoverschrijdend gedrag dat gesteld wordt, is sterk verbonden met een verhaal van grensoverschrijdend gedrag waar men zelf het slachtoffer van geworden is. De kwetsuren uit het verleden liggen nog aan de oppervlakte en er is nood aan erkenning, iets wat ze in het verleden weinig of nooit gekend hebben, zo blijkt. De gepleegde zedenfeiten wegen zwaar door en we willen onze maatschappij hiervoor beschermen. Maar we mogen de persoon waarmee we werken niet verengen tot diens problematiek. Het blijft voor de hulpverlening een uitdaging om te zoeken naar een evenwichtige begeleiding, waarbij de bescherming van de maatschappij hand in hand gaat met de begeleiding van de persoon. Hoe kan je immers van iemand verwachten om inzicht te krijgen in de pijnlijke gevolgen voor het slachtoffer, wanneer men dit voor zichzelf steeds verdrukt heeft en ze nooit de kans kregen hun verhaal en verdriet te delen?

Download scriptie (713.25 KB)
Universiteit of Hogeschool
Universiteit Gent
Thesis jaar
2015