De aansturing van de lokale politie. Een onderzoek naar aansturingsmechanismen en -actoren in enkele concrete casussen.

Gwenny
Smolders

DE AANSTURING VAN DE LOKALE POLITIE

Een balans tussen aansturingsinvloeden of een strijd tussen gezagsdragers?

Wie is de stuurman achter de lokale politie? Kunnen we spreken van één stuurman of zijn het er meer? De rol van de stuurman bestaat erin ervoor te zorgen dat vooropgestelde doelstellingen worden nagestreefd. Dit onderscheidt hem van de leider die directe bevelen geeft aan zijn korps. De leiderschapsrol wordt toegeschreven aan de korpschef, maar welke positie heeft hij ten aanzien van de stuurman?

Om op deze vragen een antwoord te bieden zoeken we uit wie aanspraak kan maken op de titel ‘stuurman van de lokale politie’. De genomineerden die uit de juridische analyse naar voor komen, zijn: de burgemeester met zijn gemeenteraad of burgemeesters met hun politieraad, het parket, de minister van Binnenlandse Zaken samen met de bestuurlijke coördinator van de federale politie en de minister van Justitie samen met de gerechtelijke coördinator van de federale politie. Hun nominaties gebeurden op basis van de rol die ze spelen ten aanzien van de lokale politie.

De burgemeester oefent volgens artikel 42 van de Wet op de geïntegreerde politie het gezag uit over de lokale politie. Dit betekent dat hij bevelen mag geven aan de korpschef, maar volgens de etiketten mag hij dit niet rechtstreeks doen ten aanzien van het korps. Samen met de burgemeesters vermelden we de gemeenteraad en politieraad. In een politiezone bestaande uit één gemeente treedt de gemeenteraad op als politieraad. In een politiezone bestaande uit meerdere gemeenten wordt de politieraad samengesteld uit vertegenwoordigers van de verschillende gemeenteraden. Eén van de burgemeesters zit de politieraad voor. Ze staat in voor het beheer van de politie, wat betekent dat ze de begroting van het budget van de politie voor het komende jaar goedkeurt. Daarnaast benoemt ze ook de nieuwe rekruten van de politie of een nieuwe korpschef. De korpschef is bij deze vergaderingen aanwezig om de nodige toelichtingen te geven.

Toch wordt het gezag van de de burgemeesters beperkt doordat ze enkel  bevelen mogen geven inzake bestuurlijke aangelegenheden. Wanneer het over gerechtelijke aangelegenheden gaat, komt de minister van Justitie in het spel. Deze minister beschikt namelijk over het gezag inzake het vervolgingsbeleid. Het Nationaal Veiligheidsplan dat op federaal niveau wordt opgesteld, bevat de prioriteiten van het vervolgingsbeleid voor het hele land. Dit wil zeggen dat alle korpsen zich eraan moeten houden en over een bepaalde capaciteit moeten beschikken om de prioriteiten uit het Nationaal Veiligheidsplan te behartigen. De minister van Justitie keurt het Nationaal veiligheidsplan goed en wordt bijgestaan door één gerechtelijke coördinator per arrondissement om erop toe te zien dat het plan wordt nageleefd.

Hoewel de minister de grote krijtlijnen bepaalt, is het de procureur des Konings die op het arrondissementeel niveau zijn eigen prioriteiten uitwerkt binnen het gegeven nationale kader. Het arrondissementeel niveau staat nergens in de wet als gezaghebbend neergeschreven, maar in de praktijk vindt dit zijn weerslag in de invloed die de procureur heeft. Sturing gebeurt immers niet alleen vanuit wettelijke kaders en opgelegde regels (formele sturing), maar komt ook voort uit de invloed die iemand kan uitoefenen vanuit zijn positie of de middelen die hij ter beschikking heeft (informele sturing).

De minister van Binnenlandse Zaken staat in voor de coördinatie van het beheer van de lokale politie en van het algemeen politiebeleid. Hierbij wordt de minister bijgestaan door bestuurlijke coördinatoren die op het arrondissementeel rechercheoverleg voor de afstemming zorgen tussen de lokale en federale bestuurlijke belangen.Om een overzicht te krijgen op de voornoemde actoren, stelden we een vierveldentabel op (bijlage), waarbij de korpschef een centrale rol speelt.

De centrale rol van de korpschef uit zich onder meer in zijn aanwezigheid bij de verschillende overlegstructuren waaraan de actoren deelnemen. De burgemeesters en de korpschef ontmoeten elkaar op het politiecollege om het dagelijks beheer te bespreken, waaronder aankopen en tuchtsancties vallen. De voorbereidingen voor het politiecollege en de voornoemde politieraad gebeuren door de korpschef. In een één-gemeentezone blijft het dagelijks beheer de bevoegdheid van het college van burgemeester en schepenen.

De korpschef maakt ook deel uit van de zonale veiligheidsraad, waar hij samenkomt met de burgemeester(s), de procureur des Konings en de bestuurlijke en gerechtelijke coördinator. De korpschef beschikt over  informatie uit zowel de gerechtelijke als de bestuurlijke zijde en bereidt de veiligheidsraden in samenwerking met zijn korps voor. Binnen dit overleg heeft de korpschef vaak het woord en brengt hij voorstellen aan die vanuit zijn korps zijn geformuleerd. De burgemeester(s) en de procureur des Konings proberen er hun bestuurlijke en gerechtelijke belangen op elkaar af te stemmen, waarbij de korpschef erop toeziet dat de dienstverlening van de lokale politie niet in het gedrang komt. Op het arrondissementeel rechercheoverleg ontmoeten de gerechtelijke en bestuurlijke coördinator elkaar, samen met de procureur des Konings en een vertegenwoordiger van de lokale politie. Hier worden de rechercheactiviteiten van het lokale en  federale niveau op elkaar afgestemd.

Op basis van deze analyse formuleerden we een antwoord op de centrale onderzoeksvraag. We stelden vast dat niet één actor de duidelijke bovenhand heeft in de aansturing van de lokale politie. Wel blijken de lokale actoren- de burgemeesters en de procureur des Konings- meer directe invloed hebben op de lokale politie en dus zo meer sturingsinvloed kunnen uitoefenen. Het federale niveau laat haar invloed eerder indirect gelden via instrumenten als het Nationale Veiligheidsplan en richtlijnen. Tot slot rest nog de vraag of de korpschef ook een aansturende actor is. De korpschef beschikt over de vrijheid om de werking van zijn eigen korps te organiseren. Daarnaast vormt hij een belangrijke informatiebron voor de andere actoren die hun sturingsinvloed kunnen laten gelden. Deze beschikbaarheid van kennis geeft hem de positie om de manier waarop de lokale politie wordt aangestuurd te beïnvloeden.

Elke aansturende actor probeert zijn eigen belangen te behartigen, maar ze zijn er zich wel van bewust dat dit niet ten koste mag gaan van een goede samenwerking die aan de basis ligt van een goede werking van de lokale politie.

Universiteit of Hogeschool
KU Leuven
Thesis jaar
2014