Duurzaamheidsevaluaties van erfgoedsites

Wouter
Verhelst

 

Er zijn van die woorden of begrippen die als een soort van mantra opduiken in elke visietekst of beleidsverklaring, ongeacht het thema. Duurzame ontwikkeling is daar zo een van. Van politiek over banksector, overheid, bedrijfswereld tot architectuur, mobiliteit en gezondheidszorg: alles moet solidair, verantwoordelijk, onderbouwd, visionair en voluntaristisch zijn, maar anno 2014 bovenal ook duurzaam. Ook de erfgoedwereld kon natuurlijk niet achterblijven en is zich sinds enkele jaren op duurzaamheid beginnen richten. Instellingen zoals de UNESCO doen de laatste jaren veel inspanningen om het thema erfgoed een prominente plek te geven in het wereldwijde debat over duurzame ontwikkeling.

Zoals bij veel zaken tegenwoordig probeert men duurzame ontwikkeling ook in cijfers te vatten. Bij duurzaamheidsevaluaties (sustainability assessments) worden verschillende aspecten beoordeeld door middel van meetbare indicatoren, bijvoorbeeld de omgang met energie en water, vervuilende effecten, economische haalbaarheid, sociale effecten en noem maar op. Meestal zijn al die aspecten te herleiden tot drie thema's: ecologie, economie en het sociale. Men spreekt dan van de 3 P's van duurzame ontwikkeling: Planet, Profit, People.

In de architectuur en de stedenbouw worden dergelijke duurzaamheidsmeters veel gebruikt om een bepaald project te beoordelen of bij te sturen. Voor projecten rond een erfgoedsite zijn de meeste bestaande methodes echter ontoereikend. Men wil geld investeren in de restauratie van een erfgoedsite omdat dit erfgoed een bijzondere waarde heeft die verder gaat dan bijvoorbeeld eco-efficiëntie. De duurzaamheid van een monument heeft dus – naast de klassieke aspecten van de 3 P's – vooral ook te maken met de manier waarop er met deze speciale erfgoedwaarden omgesprongen wordt. Om te evalueren of ook deze erfgoedwaarden duurzaam doorgegeven worden aan de volgende generaties, is er dus een heel specifieke duurzaamheidsmeter nodig, geschoeid op een monumentenleest zeg maar. De vraag was dus hoe zo'n erfgoedduurzaamheidsmeter eruit kon zien. Er waren een aantal zaken waar rekening mee moest gehouden worden.

Ten eerste moest zo'n instrument echt holistisch zijn, dit wil zeggen dat alle aspecten aan bod moeten komen. In dit geval bestond de theoretische onderbouw uit  verschillende inzichten uit de filosofie en de milieueconomie. Op praktisch vlak kwam de input vanuit bestaande duurzaamheidsmeters uit de stedenbouw en vanuit internationale richtlijnen rond erfgoedzorg. Dit leidde tot een set van 22 indicatoren, waarvan sommige nog eens onderverdeeld werden in een x-aantal subindicatoren. Het geheel werd gestructureerd rond 5 P's (People, Planet, Profit, Patrimonium en Policy).

Ten tweede moest er voldoende op gewezen worden dat duurzaamheid in feite geen objectief meetbaar gegeven is. Duurzame ontwikkeling gaat net als erfgoedzorg in essentie over waarden die mensen toekennen aan iets wat ze dierbaar vinden en willen doorgeven. Het zijn uiteindelijk de huidige generaties die bepalen wat duurzaam ontwikkeld moet worden. Het zijn wij die met andere woorden bepalen wat de moeite waard is om er geld in te stoppen om het te behouden en te restaureren zodat de generaties na ons er ook kunnen blijven van gebruik maken. Of het nu gaat om cultureel erfgoed of natuurlijke rijkdommen, het principe blijft hetzelfde. Dit is een belangrijk punt van duurzame ontwikkeling, waar vaak niet genoeg bij stil gestaan wordt: het is een utopie om te denken dat een holistische duurzaamheidsevaluatie een volledig objectief eindoordeel zal opleveren. Dat is ook de reden waarom gelijkaardige initiatieven uit Nederland niet helemaal holistisch willen werken, maar zich beperken tot de energieprestaties en een aantal economische aspecten. Is het daarom dan per definitie een onwetenschappelijke onderneming? Zeker niet. Mits de nodige omzichtigheid en transparantie, dit wil zeggen voldoende en ruime argumentatie, evenwichtige samenstelling van het evaluatiepanel en voldoende duiding van het feit dat het steeds blijft gaan over waarden en conventies, is deze subjectiviteit wetenschappelijk te verantwoorden.

Ten derde mochten de verschillende deelresultaten mekaar in het eindoordeel niet kunnen compenseren. Anders bestaat het gevaar dat een duurzaamheidsmeting misbruikt wordt om een bepaalde visie door te duwen. Een frappant voorbeeld hiervan is het geval van het Roemeense Rosia Montana, waar enkele jaren geleden een internationale goudmijnexploitant het tweeduizend jaar oude archeologisch erfgoed, het unieke natuurlandschap en het sociale weefsel van de lokale dorpjes onherstelbaar dreigde te vernietigen onder het mom van duurzame ontwikkeling van de economie en het toerisme.

En ten slotte moet er een draagvlak zijn, zowel op maatschappelijk als op wetenschappelijk vlak, want het is reeds gebleken dat de duurzaamheidsprioriteiten van deskundigen en die van bewoners en gebruikers meer kunnen verschillen dan gedacht. In dit geval werd de indicatorenset enkel voorgelegd aan een panel van Vlaamse experts uit de erfgoedwereld en de stedenbouw. De conclusies hiervan en de eerste toepassing op een case in de Brugse binnenstad, wezen erop dat het bij erfgoedsites niet zozeer de ecologische, maar vooral de sociale aspecten zijn die een project duurzaam maken. Door lokale partners erbij te betrekken, kan een duurzaamheidsevaluatie op zich dus al een stimulans zijn voor de duurzame ontwikkeling van een erfgoedsite.  

Op zich zijn monumenten natuurlijk dankbare voorbeelden van duurzaamheid. De meeste monumentale gebouwen zijn oud, dat wil zeggen dat ze al lang meegaan en in feite door de eeuwen heen constant gerecycleerd worden. Er worden nu bijvoorbeeld meer en meer inspanningen gedaan om ze energiezuinig te krijgen en in plaats van een leegstaande kerk af te breken wordt er gezocht naar een alternatieve herbestemming. Wat monumentenzorgers dus doen is in feite het toepassen van duurzame ontwikkeling, namelijk het voortdurende hergebruik van bestaande ruimte en materialen. Het is ook economisch aangetoond dat dit op lange termijn vaak de meest efficiënte manier is.

Het discours van duurzame ontwikkeling biedt dus kansen aan de monumentenzorg om de maatschappelijke meerwaarde van bouwkundig erfgoed aan te tonen. Over het Brugse begijnhof, de kathedraal van Antwerpen of de Brusselse Grote Markt bestaat weinig discussie, maar een instrument dat de duurzaamheid van erfgoed meetbaar en bevattelijk maakt, kan wel een hefboom zijn om het behoud van minder 'sexy' erfgoed op de agenda te krijgen. Bijkomend voordeel is dat het debat over erfgoedzorg opengetrokken wordt van de traditionele geïnteresseerden naar een veel breder publiek. Monumentenzorg en duurzame ontwikkeling zijn in tegenstelling tot wat velen denken dus veeleer partners dan tegenstanders.

Download scriptie (4.67 MB)
Universiteit of Hogeschool
Universiteit Antwerpen
Thesis jaar
2014
Thema('s)
Kernwoorden