De Vlaamse dopingstrijd (1965-heden). Een politiek-maatschappelijke voorgeschiedenis van het huidige antidopingdecreet.

Bram
Constandt

DE VLAAMSE DOPINGSTRIJD

EEN POLITIEK-MAATSCHAPPELIJKE VOORGESCHIEDENIS VAN HET HUIDIGE ANTIDOPINGDECREET

 

Inleiding
De bekentenissen van Lance Armstrong, de positieve tests van enkele topatleten en de aanhoudende geruchten over prestatieverbetering in het voetbal maken één zaak pijnlijk duidelijk: doping is actueler dan ooit. Internationaal gezien is een harde lijn van nultolerantie de norm. Doping wordt vandaag gezien als een van de grootste bedreigingen voor het voortbestaan van de sport, die als een “sportkanker” alle sport-ethische waarden aantast. Die hardnekkige strijd tegen doping is evenwel niet zo oud. Meer nog, tot zo’n vijftig jaar terug was er zelfs helemaal geen sprake van een dopingbeleid. Net die periode wil dit artikel overbruggen. Wat bracht doping op de politieke agenda? Wanneer verschenen België en Vlaanderen op het internationale toneel? In welke mate heeft de Vlaamse publieke opinie kunnen wegen op het beleid en wat brengt de toekomst?

De moeizame politieke start
Voor de jaren zestig van de vorige eeuw was er vanuit de politieke wereld weinig animo om doping streng te gaan reguleren. Dat was de taak van de sportfederaties, zo luidde het. Die desinteresse was echter niet langer houdbaar. Er vielen steeds meer dodelijke slachtoffers waarvan bewezen werd dat er prestatie-bevorderende middelen in het spel waren. De imagoschade was erg reëel, onder meer door het groeiende mediatiseren van de sportbeleving. België ging anno 1965 als een van de eerste landen wereldwijd een wet invoeren om het dopinggebruik in de sport aan banden te leggen. Veel andere naties volgden snel en de internationale strijd werd langzaam meer zeker opgevoerd.

Doping als “sportkanker” en sociale plaag
Gaandeweg besefte men maar al te goed dat er nood was aan een goed discours om de toenemende inspanningen te rechtvaardigen. Voor de gewone sportliefhebber maakte het immers meestal niet uit of de winnaar van zijn favoriete wedstrijd nu doping nam of niet. Al wat hij wou zien, was een spannende strijd. Het arsenaal aan argumenten werd bijgevolg stelselmatig uitgebreid. Doping was al snel niet enkel een gevaar voor de gezondheid van de sporters alleen, maar ook een “sportkanker” die de hele volksgezondheid bedreigde. De politiek had de dwingende plicht om die sociale plaag in te dijken. In de jaren tachtig van de twintigste eeuw werd daar nog een meer ethisch aspect aan toegevoegd. De toename van het aantal dopinggevallen werd voor een deel toegedicht aan de commercialisering van de topsport en de bloeiende farmaceutische industrie. De internationale dopingstrijd kreeg steeds meer het karakter van een morele kruistocht.

Het begin van de Belgische en Vlaamse dopingstrijd
België criminaliseerde doping dus al erg snel, maar liet dan de teugels min of meer los. Bij de Eerste Staatshervorming in 1970 werd sport gemeenschapsmaterie, terwijl doping als onderdeel van Volksgezondheid pas in 1980 overgedragen werd aan de gemeenschappen. Dat gebeurde niet zonder slag of stoot. Bovendien duurde het daarna nog tot het einde van het millennium vooraleer alle Vlaamse bevoegdheidsaspecten rond sport (competitiesport, breedtesport, schoolsport, doping, …) samengebracht werden onder één minister, die van Sport. Ondanks die moeilijkheden vertolkte Vlaanderen toch een pioniersrol. Door al vanaf het einde van de jaren zeventig van de vorige eeuw in te zetten op bewustwordingscampagnes koos Vlaanderen voor een tweesporenbeleid van straffen enerzijds en preventie anderzijds, lang vooraleer dat internationaal gezien de norm werd.

Twee snelheden
Na de bevoegdheidsoverdrachten had je in België lange tijd een dopingbeleid met twee snelheden. Vlaanderen nam internationaal gezien vaak de leiding, terwijl de andere gemeenschappen in het algemeen achterop hinkten. Dit was eigenlijk een groot probleem, aangezien de omkadering rond veel wedstrijden niet stopt aan de politieke en geografische grenzen. In 1999 werd het Wereld Anti-Dopingagentschap (WADA) opgericht dat tot taak had het internationaal dopingbeleid beter te harmoniseren. Mede vanuit die impuls werd via een aantal vrij recente samenwerkingsakkoorden tussen de Belgische gemeenschappen gezorgd voor een meer coherent Belgisch dopingbeleid.

De rol van de Vlaamse sportpers
Binnen de wetenschappelijke literatuur neemt men aan dat de publieke opinie steeds een grote impact heeft gehad op het dopingbeleid. Geldt dit ook voor Vlaanderen? In welke mate heeft de Vlaamse sportpers – die op dit vlak toch een grote verantwoordelijkheid draagt –  die publieke opinie kunnen kneden? Het antwoord op die laatste vraag is vrij eenvoudig: te weinig. Willem Van Wijnendaele besefte het al in 1955: “Wij hebben inderdaad niets gedaan om het [doping, nvdr.] te verhinderen en wij doen nog steeds niets of bitter weinig om de ingeankerde en voortwoekerende kwaal te bestrijden. Wij, dat zijn in de allereerste plaats de joernalisten.[…] Wij, sportjoernalisten, zijn allemaal even schuldig want allemaal even laf.”.

Ook tijdens latere decennia probeerde de Vlaamse sportpers via zogeheten kritische onderzoeksjournalistiek te wegen op het beleid. Dat lukte niet altijd even goed. Te vaak nam men de courante politieke antidopingretoriek zonder meer over. Toch verdient de Vlaamse sportjournalistiek ook enkele eervolle vermeldingen, onder meer vanwege hun houding om op doping betrapte sporters niet alleen als dader, maar ook als slachtoffer te gaan bekijken.

De dubbele moraal en een blik op de toekomst
De doorsnee sportliefhebber lag mede onder invloed van de journalistiek lange tijd niet wakker van doping. Toen de verslaggevers kritischer werden, volgden de fans in zeker zin. Toch blijven zij tot op vandaag een soort dubbele moraal hanteren. Doorgaans reageert men erg streng op betrapte sporters, maar anderzijds is men ook heel snel met het vergeven en het opnieuw populariseren van terugkerende dopeurs. Situeert zich daar in de toekomst misschien een opening om de huidige, harde politieke lijn van absolute tolerantie enigszins in vraag te stellen?

Het recente Vlaamse Antidopingdecreet van 25 mei 2012 kwam per slot van rekening om twee hoofdredenen tot stand: de noodzaak om doping los te koppelen van andere sport-ethische thema’s die veel minder snel evolueren en de wens om het dopingcontrolesysteem met betrekking tot de Vlaamse topsporters terug wat menselijker en redelijker te maken.

Download scriptie (1.49 MB)
Universiteit of Hogeschool
Universiteit Gent
Thesis jaar
2013
Thema('s)
Kernwoorden