De toekenning van penitentiaire verloven en/of uitgaansvergunningen door de strafuitvoeringsrechtbank: een tweesporenbeleid?

Dorien
De Turck

Michelle Martin, Marc Dutroux en Michel Lelievre: terugkeer in de samenleving?

Door de aanvragen voor penitentiair verlof (meerdere dagen buiten de gevangenis) van Marc Dutroux en Michel Lelièvre heeft iedereen de strafuitvoeringsrechtbank (SURB) leren kennen. Het Belgisch strafuitvoeringsbeleid is inderdaad gericht op de geleidelijke terugkeer van de gedetineerden in de samenleving. Tijdens de duurtijd van de gevangenisstraf heeft elke gedetineerde het recht om deze geleidelijke terugkeer voor te bereiden door één of meerdere dagen buiten de gevangenismuren door te brengen. Dit kan door het aanvragen van strafuitvoeringsmodaliteiten zoals:

-        uitgaansvergunning (UV): maximum 16u per dag

-        penitentiair verlof (PV): 3 maal 36u per trimester

-        beperkte detentie (BD): maximum 12u per dag

-        elektronisch toezicht (ET): enkelband in eigen woning

-        voorwaardelijke invrijheidsstelling (VI): vrij onder voorwaarden voor een bepaalde proeftijd

Enkel de toekenning van UV en PV gebeurt door de minister van Justitie via de Directie Detentiebeheer (DDB). De andere aanvragen worden behandeld door de SURB. Bij wijze van uitzondering kan de SURB er voor opteren om tijdelijk de beslissing voor BD, ET of VI uit te stellen en UV of PV toe te kennen (via art.59 van de Wet op de externe rechtspositie). Maar wat is een uitzondering en op welke elementen baseert de SURB zich om een beslissing te nemen?

Om een antwoord op deze vragen te kunnen formuleren werden in een eerste fase alle dossiers, 36, waar door één Nederlandstalige SURB in het jaar 2011 UV of PV werd toegekend geanalyseerd. Deze resultaten werden in een tweede fase door middel van interviews van de vijf voorzitters van de Nederlandstalige SURBen verder afgetoetst en aangevuld.

Uit dit onderzoek blijkt dat de DDB voornamelijk bij zware of mediagevoelige dossiers UV en PV niet altijd toekent waardoor de doelstelling van een geleidelijke terugkeer in de samenleving bemoeilijkt wordt. De SURB ondervangt in sommige dossiers deze situatie zodat de gedetineerde zijn re-integratie in de samenleving kan voorbereiden via het uitwerken via een zogenaamd reclasseringsplan (bestaande uit een woonst, een dagbesteding en een begeleiding). Elementen die doorslaggevend zijn voor de SURB om al dan niet UV of PV toe te kennen zijn; het naderen van het strafeinde, het gedrag en de motivatie van de gedetineerde, al dan niet aanwezig zijn van mogelijke risicofactoren zoals het plegen van nieuwe misdrijven of verontrusten van slachtoffers. De SURB houdt geen rekening met de mediagevoeligheid van een dossier. Zij maken immers deel uit van de rechterlijke macht en worden dus niet verkozen zoals de minister van Justitie. Is een verschil in de beslissing van minister van Justitie (DDB) en de SURB verenigbaar? Ten opzichte van de samenleving en de gedetineerde is het namelijk belangrijk dat zowel de minister van Justitie als de rechterlijke macht aan hetzelfde zeel trekken.

Een andere vaststelling uit het onderzoek is dat slechts in de helft van de bestudeerde dossiers de doelstelling van het wetsartikel 59, namelijk het toekennen van de verzochte modaliteit (BD, ET of VI), wordt gerealiseerd en dit niettegenstaande alle voorzitters weloverwogen UV en/of PV hebben toegekend. Het is utopisch te denken ooit 100% te bereiken omdat het een mensgebonden materie betreft. De maatschappij kan de nodige omkadering voorzien maar het is de verantwoordelijkheid van de gedetineerde zelf om zijn terugkeer in de samenleving op te nemen; niet voor elke veroordeelde een gemakkelijke opdracht omdat niet elke veroordeelde op de ondersteuning van bijvoorbeeld zijn omgeving kan terugvallen of niet even gemotiveerd is. Om te komen tot een hoger aantal veroordeelde gedetineerden die de kans krijgen om de gevangenis te verlaten om hun terugkeer voor te bereiden zou kunnen overwogen worden om de strafuitvoeringsmodaliteiten UV en PV (quasi)-automatisch toe te kennen. Het Belgisch strafuitvoeringsbeleid is er immers op gericht om (bijna) elke veroordeelde gedetineerde vroeg of laat terug te laten deelnemen aan de samenleving.

Uit het beperkt aantal suggesties van de vijf bevraagde voorzitters van de Nederlandstalige SURBen tot aanpassing van de wetgeving kan worden afgeleid dat ze zich kunnen vinden in de huidige wetgeving omtrent de toekenning van de modaliteiten UV en PV door zowel DDB als de SURB. Wel dienen we alert te blijven voor het gegeven dat er volgens alle voorzitters door de jaren heen een stijging is van aantal dossiers waar de SURB UV of PV toekent ten gevolge van een hoger aantal geblokkeerde dossiers bij de DDB.  

Download scriptie (1.08 MB)
Universiteit of Hogeschool
Vrije Universiteit Brussel
Thesis jaar
2013