Who supports Development Aid? Students’ attitudes towards development aid in the 21st century

Karen
De Meyer


De “ik” in ontwikkelingshulp

Ontwikkelingshulp betreft vandaag allesbehalve een “sexy” onderwerp.  Slaat u op een doordeweekse dag de krant open, dan springen steevast artikels over politieke en economische -liefst binnenlandse- problemen in het oog.  Inderdaad, de ontwikkelingen in Libië en Syrië zijn de afgelopen jaren meer dan uitgebreid aan bod gekomen.  Echter, omdat niet elke dag gelijkaardige beelden van verwoesting en genocide getoond kunnen worden, begint de media-aandacht voor deze conflicten en hun gevolgen nu ook stilaan te kenteren.  De situatie in vele delen van Afrika –en diep vanbinnen weten we dit maar al te goed- is zo mogelijk nog betreurenswaardiger. Als de Vlaamse lezer al geen zin meer heeft om over conflict, armoede en honger te lezen, wie voelt zich dan nog geroepen om de barmhartige Samaritaan uit te hangen?  Met die vraag is mijn thesis geboren…

Mijn onderzoek peilt in de eerste plaats naar attitudes ten aanzien van ontwikkelingshulp en spitst zich toe op de weliswaar beperkte, doch zeer heterogene wereld van de Leuvense student.  Hoewel deze keuze natuurlijk overwegend werd gemaakt vanuit praktische overwegingen, biedt deze onderzoekspopulatie ook een handvol voordelen.  Vooreerst vormen de studenten van vandaag een soort van “crisis-generatie”.  Zij zagen immers eigenhandig hoe vooral de politiek en de economie, maar ook vele andere beleidsdomeinen, zich gedurende het laatste decennium grondig in de nesten hebben gewerkt.   Deze ervaring liet wellicht haar sporen na.  Bovendien dragen studenten de belofte van de toekomst met zich mee (alsook, toegegeven, een flinke dosis onwetendheid en utopie).  Om enige indicatie te krijgen van de overlevingskansen van ontwikkelingshulp, en bij extensie (letterlijk…) die van ontwikkelingslanden, zijn we dus vooral op hen aangewezen.  Tenslotte laat de studentenpopulatie toe om comparatief onderzoek te voeren tussen verschillende disciplines.  Stiekem wil toch iedereen weten of dokters nu écht zoveel edelmoediger zijn dan bankiers en advocaten? En of studenten sociale wetenschappen wel zo sociaal zijn…?

De resultaten van mijn kwantitatieve onderzoek slagen er niet in om clichés, zoals die met betrekking tot faculteitsaffiliatie hierboven, maar bijvoorbeeld ook aangaande geslacht en politieke partijaffiliatie, de mond te snoeren.  Zo blijkt dat mannelijke economiestudenten, mocht de gelegenheid zich voordoen, een pak minder overheidsbudget zouden toekennen aan ontwikkelingshulp dan vrouwelijke tandartsassistentes...  En aanhangers van linkse politieke partijen zijn inderdaad ietwat meer geneigd om de basisprincipes van het socialisme uit te breiden naar het internationale niveau.   Daarenboven lijken de attitudes van studenten omtrent ontwikkelingshulp over het algemeen aanzienlijk positiever dan wanneer we die van de volledige Belgische populatie beschouwen (of dit verschil een gevolg van toeval betreft, dan wel van voorgenoemde onwetendheid en utopie, moest helaas in het midden worden gelaten). 

Andere bevindingen zijn dan weer volledig vernieuwend.  Studenten zijn het bijvoorbeeld niet eens met het duidelijke favoritisme dat de Belgische overheid hanteert ten aanzien van haar ex-kolonies.  Bovendien blijkt dat vele studenten de nuttigheid van de politieke en economische voorwaarden, die vaak aan ontwikkelingshulp gekoppeld worden, betwisten.   Het geloof dat ontwikkelingshulp het wapen bij uitstek vormt om terrorisme te bestrijden (via de zogenaamde indirecte link tussen terrorisme en armoede)vindt beslist minder aanhangers in de Leuvense fakbar dan aan de overkant van de Atlantische oceaan.  Tenslotte is er iets minder schokkend nieuws betreffende de impact van de reeds vermelde politieke en economische impasses.  Na interpretatie van de resultaten kan worden bevestigd dat deze twee fenomenen inderdaad voelbaar zijn geweest.

Het basisprincipe van de democratie stelt dat beleid enkel legitiem kan zijn wanneer het wordt gedragen door de meerderheid van de betrokken populatie.  De mening van de Belgische bevolking, alsook die van een (triviale?) groep studenten, is dus van uiterst belang om het democratische en legitieme karakter van de beleidsvoering te vrijwaren.   In die zin vormen de resultaten van deze thesis een onmisbaar instrument voor de beleidsmakers van vandaag en morgen.  Zij suggereren immers niet alleen wat voor beleid begeerlijk wordt bevonden in deze toch enigszins woelige tijden, maar bijvoorbeeld ook dat sensibiliseringscampagnes beter afgestemd zouden kunnen worden op welbepaalde bevolkingsgroepen.  Deze thesis doet substantiële vragen rijzen bij de conditionaliteit van ontwikkelingshulp, alsook bij de preferentie die door de Belgische overheid aan voormalige kolonies wordt gegeven.   Bovendien blijkt dat vooral mannen met economische of juridische rationale, alsook politiek (centrum-)rechtse stemmers toch nog enigszins warmer gemaakt kunnen worden voor de noden van de zogenaamde “(w)arme landen”.

 

Universiteit of Hogeschool
KU Leuven
Thesis jaar
2013