Het Parijse Modehuis Balmain (1945-2013). Tijdens en na Pierre Balmain.

Elisa
De Wyngaert

De naoorlogse jaren worden in de literatuur beschreven als een gouden periode voor de Parijse haute couture. Na het beëindigen van de Tweede Wereldoorlog grijpen verschillende couturiers de kans om een eigen modehuis op te richten. De drie bekendste zijn Christian Dior (1905-1957), Cristóbal Balenciaga (1895-1972) en Pierre Balmain (1914-1982). Hun collecties en vernieuwende silhouetten zijn bepalend voor de mode in de jaren ‘50. Mijn masterproef bekijkt het Parijse modehuis van Pierre Balmain (1914-1982) vanaf de oprichting in 1945 tot 2013. Het onderzoek bestaat uit twee delen: Balmain tijdens Pierre Balmain en Balmain na Pierre Balmain. Het eerste deel is een wetenschappelijke studie over de ontwerper en zijn modehuis. Na een grondige analyse van het oeuvre van Pierre Balmain volgt een synthese van zijn stijl die gedefinieerd wordt als “een barokke eenvoud” en wordt bestudeerd aan de hand van twee parameters: constructie en decoratie. Het gaat om een convergentie van een eenvoudige maar doordachte constructie met rijkelijke materialen, borduursels en kosmopolitische invloeden. De rol van de parfums in het modehuis, de snelle internationale uitbreiding en het cliënteel van Maison Balmain worden toegelicht en sluiten het eerste deel af.

Het uitgangspunt voor het tweede deel, Balmain na Pierre Balmain, is de vaststelling dat een hele generatie modeontwerpers na 1980 verdwenen is maar dat hun mode-imperia voortleven. Na het overlijden van Pierre Balmain in 1982 wordt zijn assistent, de Deen Erik Mortensen, artistiek directeur. Na hem krijgen Pierre Hervé, Oscar de la Renta en Laurent Mercier de leiding als ontwerpers van de couturecollecties. Concreet wordt gekeken hoe deze ontwerpers omgaan met de esthetiek, de traditie en de erfenis van de oprichter en het modehuis. De eerste opvolgers doen aan Heritage Brand Conservation: ze beschermen en gebruiken ieder op een eigen wijze de traditie en de esthetiek van de oprichter. In hun collecties kan de erfenis en de stijl van Balmain worden herkend en doen ze aan een zichtbare evenwichtsoefening tussen vernieuwing en respect. Haute couture is een verlieslatende activiteit maar wordt in het modehuis toch lang behouden omwille van het prestige en als een laboratorium voor nieuwe ideeën. Bloeden en bloeien zijn deel van het bestaan van modehuizen en Maison Balmain is geen geïsoleerde casus in zijn zoektocht naar relevantie. In 2004 krijgt het bedrijf het financieel moeilijk en wordt het tijdelijk failliet verklaard. Zowel de economische als de artistieke zijde van het modehuis worden in dit deel benaderd en de oorzaken voor het faillissement in 2004 worden belicht. Het bankroet heeft artistieke consequenties: tijdens de rehabilitatie verkent het huis, onder initiatief van de CEO Alain Hivelin, een nieuwe richting. De verlieslatende couturecollectie wordt afgeschaft en er wordt gewerkt aan een luxueus en jonger imago voor de prêt-à-portercollecties. Hivelin kiest Christophe Decarnin als hoofdontwerper en in zijn collecties gaat het niet meer om een “conservatie” maar om een “transformatie” van de stijl van Balmain. De collecties lijken in de jaren na het faillissement onder de artistieke leiding van Christophe Decarnin en na hem Olivier Rousteing volledig te worden getransformeerd. Het principe, waarbij een gevestigd modehuis wordt heruitgevonden, noem ik in dit verband Heritage Brand Reinvention en wordt specifiek voor Balmain geduid. Het begrip HBR drukt uit wat er vandaag met traditionele modehuizen gebeurt en wordt binnen het onderzoek gedefinieerd als: “De erfenis en de stijl van een gevestigd modehuis worden heruitgevonden om ze aan te passen aan de contemporaine smaak met als doel de winst te vergroten”. De codes en de esthetiek van Balmain worden aldus heruitgevonden om opnieuw aantrekkelijk te zijn op de hedendaagse markt.

De naoorlogse mode was al uitgebreid het onderwerp van onderzoek, maar de recentere jaren zijn opvallend minder bestudeerd. De schaarsheid aan wetenschappelijke literatuur wordt voor die periode opgevangen door journalistieke artikels en een toename aan visuele bronnen. De masterproef kijkt naar wat er gebeurt met het modehuis, met de stijl en met het welzijn van het bedrijf, na het overlijden van de oprichter. Het werd zelden of nooit op deze manier bekeken waardoor de studie zich richt op een hiaat in de bestaande wetenschappelijke literatuur over mode.

 

Download scriptie (1.11 MB)
Universiteit of Hogeschool
KU Leuven
Thesis jaar
2013