Het gaat óók over Europa

Metten
Knüppe

 

Europese verkiezingen gaan óók over Europa

Gaan Europese verkiezingen eigenlijk wel over Europa? Of zijn het verkapte referenda over de populariteit van nationale regeringen? Deze vraag kan het best worden geïllustreerd aan de hand van een politieke woordenwisseling op de vooravond van de laatste Europese verkiezingen in Nederland. Toen de extreemrechts politicus Geert Wilders werd gevraagd waar de verkiezingen over gingen, was zijn antwoord: “Laten zien wat voor verschrikkelijk kabinet dit is. Daar gaat het om.” In reactie daarop zei de toenmalige premier Jan-Peter Balkenende: “Het gaat niet over het kabinet, maar over Europa.”

Maar wie heeft er nu gelijk? Wilders of Balkenende? Voor zijn masterthesis onderzocht Metten Knüppe door welke factoren Europees kiesgedrag wordt bepaald. Zijn conclusie: beiden hebben een punt. Want hoewel kiezers hun stem voor een deel laten bepalen door hun oordeel over de zittende regering, gaan Europese verkiezingen zeker ook over Europa.

Op zichzelf is het vreemd dat überhaupt de vraag moet worden gesteld waarover Europese verkiezingen precies gaan. Echter, al sinds de eerste maal dat het Europees Parlement rechtstreeks werd verkozen in 1979, wordt in de wetenschappelijke literatuur de zogenaamde second order-theorie uitgedragen. Deze theorie gaat er kort gezegd van uit dat kiezers de Europese verkiezingen niet erg belangrijk vinden, waardoor zij niet op de partij stemmen die op Europese thema’s het dichtst bij hun eigen standpunten ligt, maar op de partij die op het nationale niveau hun voorkeur heeft. Dit blijkt vooral uit het feit dat regeringspartijen bij Europese verkiezingen bijna altijd verliezen ten opzichte van de laatste nationale verkiezingen. Deze partijen moeten immers vaak impopulaire beslissingen nemen en dat kost hun stemmen, ook tijdens Europese verkiezingen. Bovendien is de opkomst bij Europese verkiezingen fors lager dan bij nationale verkiezingen, wat erop duidt op dat kiezers er minder belang aan hechten. Hierdoor heeft zich de afgelopen dertig jaar de theorie ontwikkeld dat de uitkomst van Europese verkiezingen vooral wordt bepaald door de populariteit van de regeringspartijen.

In het onderzoek dat tot nog toe is gedaan naar de oorzaken van Europees kiesgedrag, is dan ook vooral gekeken naar de mate waarin regeringspartijen stemmen verliezen. Knüppe heeft in zijn thesis echter voor het eerst een systematisch onderzoek verricht naar de grootte van de groep kiezers die bij Europese verkiezingen op een andere partij stemden dan bij de laatste nationale verkiezing, en de factoren waardoor de grootte van deze groep wordt bepaald. Inderdaad blijkt een lagere opkomst en een afname van de populariteit van regeringspartijen ertoe te leiden dat meer kiezers op een andere partij stemmen. Maar ook andere factoren zijn van invloed.

Hoe meer de standpunten van partijen over Europese integratie uiteen lopen, des te meer kiezers zullen Europees op een andere partij stemmen dan nationaal. En ook wanneer partijen deelnemen die zich alleen op de Europese verkiezingen richten, stemmen meer mensen op een andere partij dan ze bij de laatste nationale verkiezing hebben gedaan. “Dit duidt erop dat kiezers zich laten verleiden om hun stem door Europese thema’s te laten bepalen als er op dat gebied ook echt wat te kiezen is”, aldus Knüppe. “Hoe gepolariseerder de standpunten van de partijen, des te meer mensen hun stem ervan af laten hangen. Dit zie je ook terug in het effect van de partijen die alleen deelnemen aan Europese verkiezingen, zoals Junibevægelsen in Denemarken of Europa Transparant in Nederland. Vaak zijn dat partijen die zich op een specifiek Europees thema richten, zoals euroscepsis of corruptiebestrijding. Juist door deze thema’s aan te snijden hebben deze partijen vaak opvallend goed gescoord.”

Opmerkelijk is dat de mate waarin men voor of tegen verdere Europese integratie is niet uitmaakt. Knüppe: “Ik had verwacht dat pro-Europese kiezers eerder hun kiesgedrag zouden laten afhangen van Europese thema’s dan eurosceptici. Maar hoewel er wel enig verschil is tussen pro- en anti-Europese kiezers, blijkt dat verschil volledig door andere factoren veroorzaakt te worden. Als politieke partijen duidelijk stelling nemen over Europa, heeft dit tot gevolg dat zowel pro- als anti-Europese kiezers worden verleid om hun partijkeuze bij Europese verkiezingen te baseren op hun opvatting over Europa.”

De belangrijkste conclusie van dit onderzoek is dan ook dat Europees kiesgedrag niet alleen afhangt van de populariteit van partijen op nationaal niveau, maar ook van Europese thema’s. Volgens Knüppe is dit laatste nu pas aan het licht gekomen doordat voor het eerst is gekeken naar alle veranderingen in partijkeuze tussen nationale en Europese verkiezingen, en niet alleen naar de afname van het aantal stemmen op regeringspartijen. “Om mijn uitkomsten te controleren heb ik nogmaals dezelfde analyse gedaan. Hierbij heb ik echter de afname van het aantal stemmen op regeringspartijen gebruikt als uitkomstmaat, net als in eerder onderzoek is gedaan. Het gevolg was dat ik exact dezelfde uitkomsten kreeg als in het eerder verrichte onderzoek. Het is dus precies vanwege de gekozen onderzoeksmethode dat ik nu deze resultaten heb kunnen vinden.”

Terug naar de oorspronkelijke vraag. Heeft Wilders of Balkenende gelijk? Allebei, zo blijkt uit de thesis van Knüppe. Zeker laten kiezers hun Europese stem voor een deel afhangen van hun oordeel over de regeringspartijen. Maar ze laten ook Europese thema’s meewegen in hun partijkeuze. In ieder geval zijn Europese verkiezingen meer dan veredelde opiniepeilingen: ze gaan óók over Europa. 

Download scriptie (1.08 MB)
Universiteit of Hogeschool
Universiteit Antwerpen
Thesis jaar
2012