De onafhankelijkheid van Congo. Het begin van een geschiedenis.

Davy
Verbeke

 Het woelige leven van het Belgisch koloniaal verleden

Vergeven en vergeten: gemakkelijker gezegd dan gedaan. Het verleden wordt niet zo makkelijk verleden. Zo hing in mei 2011 het ontslag van onze federale minister van justitie, Stefaan De Clerck, even in de lucht omdat hij het gewaagd had om het woord ‘vergeten’ in de mond te nemen wanneer hij sprak over de Belgische collaboratie met de Duitse bezetter in Wereldoorlog II. Toen bepaalde katholieke gezagsdragers tijdens het recente pedofilieschandaal voorstelden het verleden te ‘begraven’ en elkaar te ‘vergeven’, schreeuwden de media moord en brand. Het verleden kan blijkbaar zijn rechten opeisen. Wanneer vandaag het Belgisch koloniaal verleden ter sprake komt in de media, zien we gelijkaardige polemieken ontstaan. Er wordt dan vaak opgeworpen dat België zijn koloniaal verleden nog niet verwerkt heeft. Nochtans leek er in België op het moment van de Congolese onafhankelijkheid in 1960 nog geen vuiltje aan de lucht in de Belgische media, hoewel het in theorie over hetzelfde verleden gaat. Het verdient dus van naderbij onderzocht te worden hoe het koloniaal verleden vroeger en nu ingang vond en vindt bij het ruime publiek – en dus ook bij jezelf.

Het is vooral het immense contrast tussen de populaire koloniale beeldvorming in 1960 en die van  vandaag dat in het oog springt. In 1960 werd de kolonisatie voorgesteld als een ‘nobele en weldadige’ onderneming van ‘altruïstische Belgen’ die de Congolezen op de weg van de ‘beschaving’, ‘vooruitgang’ en ‘modernisering’ hadden gezet. De eerste Congolese premier Patrice Lumumba hekelde in zijn vlammende speech op de onafhankelijkheidsdag van zijn land dan wel alle negatieve aspecten van de kolonisering, maar zijn woorden werden in de Belgische berichtgeving voortdurend geminimaliseerd. Er werd immers vooral gewezen op de mogelijkheden die door de kolonisatie voor Congo in de toekomst in het verschiet lagen. Vandaag duikt als het ware het spiegelbeeld van deze situatie op. Het hedendaagse populaire vertoog typeert de kolonisatie meer en meer als een ‘racistisch en onderdrukkend’ systeem van ‘egoïstische Belgen’ die dood en verderf zaaiden in Congo. Hierbij ligt de focus veelal op de miljoenen Congolese doden onder het rubberbewind van de Belgische koning Leopold II aan het begin van de 20ste eeuw. Bovendien wordt meer en meer geopperd dat dit koloniaal verleden nooit ofte nimmer mag worden vergeten.

Deze tegenstrijdige versies van de Belgische koloniale geschiedenis illustreren hoe het verleden altijd onderhevig is aan verschillende interpretaties. Mijn onderzoek verklaart waarom de koloniale beeldvorming door Belgen op amper vijftig jaar tijd zo gigantisch kon evolueren. Om dit probleem op te lossen doe ik beroep op een eigenzinnige invalshoek: de chronosofie. Deze wetenschappelijke tak kan vergeleken worden met filosofie, maar in plaats van denken over het menselijk bestaan houdt chronosofie zich bezig met het denken over ‘tijd’ en het ‘verleden’ als algemene begrippen. Hoe de westerse mens deze aspecten ervaart, veranderde immers aanzienlijk in de loop van de periode na Wereldoorlog II. Sinds de 18de eeuwse Verlichting bestond er een optimistisch en toekomstgericht geloof in universele vooruitgang: het modernistisch denken. Na 1945 werd dit echter langzaamaan verdrongen door een postmoderne, meer pessimistische ingesteldheid ten opzichte van de moderne tijd en de menselijke geschiedenis.

Het besef dat de moderne maatschappij geleid had tot de uitroeiing van ongeveer zes miljoen joden tijdens de oorlog en het gebruik van de atoombom, die honderdduizenden slachtoffers in één keer maakte, sijpelde traag maar zeker door in de westerse maatschappij. Hierdoor wijzigde ook de manier waarop de (koloniale) geschiedenis werd geproduceerd en geconsumeerd door de gewone Belg. Die specifieke omgang van een individu of een maatschappij met haar verleden noem ik een historiciteitsregime. Zo’n regime bepaalt ten eerste de selectie (leggen we de nadruk op de positieve of de negatieve aspecten van het verleden?), ten tweede de evaluatie (hoe kunnen we gebeurtenissen uit een andere periode beoordelen?) en ten derde het belang (moeten we het verleden vergeten of herdenken?) van het verleden. We zien tussen 1960 en vandaag een duidelijke verschuiving van een modern naar een postmodern historiciteitsregime wanneer er over Congo wordt gesproken.

Met dit chronosofisch kader en de specifieke verschillen tussen deze twee historiciteitsregimes kunnen we de paradoxale voorstellingen van de Belgische kolonisatie vroeger en nu begrijpen. De dominantie van het moderne regime verklaart waarom in 1960 enkel de aangelegde wegen, de ziekenhuizen, de industriële infrastructuur of de gezondheidszorg van tel waren, waarom er met geen woord gerept werd over de vele Congolese doden tijdens de periode van Leopold II of waarom negatieve zaken uit het verleden moesten worden vergeten ten voordele van de belofte van een stralende moderne toekomst. De opkomst van het postmoderne regime, dat zich pas grondig doorzette vanaf de jaren 1980, verklaart dan weer waarom er vandaag vaak voorrang wordt gegeven aan de negatieve lezing van het koloniaal verleden. Dit uitte zich concreet in het overdonderende succes van publicaties over de gruwel tijdens de Leopoldiaanse periode, in de vele hedendaagse protesten tegen de aanwezigheid van koloniaal erfgoed dat de kolonisatie in haar positieve vorm voorstelt (standbeelden, herdenkingsplakkaten of straatnamen) of in de opkomst van een veronderstelde koloniale devoir de mémoire (een soort morele plicht om het verleden te herinneren). Bovendien kunnen we bepaalde hedendaagse conflicten over het koloniaal verleden (zoals bijvoorbeeld de eis van bepaalde groepen om koloniaal erfgoed aan te passen en de weigering van stadsbesturen om hierop in te gaan) verklaren door de tegenstellingen tussen het postmoderne regime en het moderne regime.

Dit onderzoek naar de Belgische koloniale beeldvorming vermijdt om de Belgische kolonisatie in morele termen te beschrijven, de opdeling tussen absoluut Goed en Kwaad te moeten maken of zich al te gemakkelijk superieur te voelen ten opzichte van onze voorgangers. Het toont vooral aan hoe de koloniale verbeelding boven alles contextafhankelijk is en hoe er zowel vroeger als nu extreme onevenwichtigheden en veralgemeningen kunnen bestaan. Het maakt de lezer ervan bewust dat zijn of haar beeld van de kolonisatie grotendeels gevormd wordt door het tijdsgewricht waarin hij of zij leeft.

Het koloniaal collectief geheugen van België is altijd al een historische constructie geweest die doorheen de tijd in de Belgische media naar voor werd gebracht.  Zo bepalen ook de hedendaagse verschijningsvormen van de berichtgeving over Congo de beeldvorming bij een ruim publiek. Dit besef kan een aanzet vormen voor de Belgische media om zwart-witte clichés rond Congo te bannen en te ijveren voor een genuanceerde koloniale verbeelding. 

Download scriptie (718.17 KB)
Universiteit of Hogeschool
Universiteit Gent
Thesis jaar
2011
Thema('s)