Spontane taalanalyse als alternatief voor een klassieke taaltest?

Katiba
Tabaouni

 

Het taalbeleid: degelijk onderbouwd?
 
Spontane taalanalyse als alternatief voor een klassieke taaltest?
Onderzoek bij successief tweetalige (Berbers – Nederlands)
kleuters.
 
Het “gekleurd onderwijsbeleid” staat dit jaar meer dan ooit centraal. Als aanleiding de bestreden hoofddoekenkwestie. Het is duidelijk dat een aantal ministers en schooldirecteuren willen evolueren van een gekleurd individueel onderwijssysteem naar een uniform beleid waar alle leerlingen identiek zijn. En dit voor, naar eigen zeggen, de bestwil van de leerlingen. Een uniform beleid heeft ook gevolgen voor de diversiteit op vlak van gesproken talen. Vaak worden allochtonen ouders vanuit de school geadviseerd om thuis het Nederlands te hanteren. Het uiteindelijke doel is het verhogen van de slaagkansen in het onderwijs en zo ook de kansen op integratie in de maatschappij. De vraag is nu of dit de middelen zijn om het doel te bereiken? Berust het advies van leerkrachten (directie) op empirische studies?  
Om te beginnen schetsen we een theoretisch kader waarin we de kenmerken en voorwaarden van een normale tweetalige ontwikkeling belichten.
Er zijn verschillende vormen van tweetaligheid maar we beperken ons tot successieve tweetaligheid gezien de proefgroep binnen het onderzoek enkel uit successief tweetalige kinderen bestaat. Een Successieve tweetalig kind zal eerst de moedertaal (T1) verwerven en vervolgens bekwaam worden in een tweede taal (T2). De aanbieding van de tweede taal, na een eentalige periode, moet plaats vinden na de leeftijd van drie jaar en voor de leeftijd van tien jaar. Een voorbeeld hiervan is het geval van een Marokkaanse kleuter die thuis enkel het Berbers (T1) geleerd heeft en pas op school (vanaf 3;0 jaar) het Nederlands (T2) zal verwerven.
 
Het taalaanbod is de sleutel tot succes. Om te komen tot een succesvolle tweetalige opvoeding dient het taalaanbod te voldoen aan bepaalde voorwaarden. Ten eerste dient er een voldoende aanbod te zijn in de verschillende talen zodat het kind de kans krijgt de talen te leren. De taal moet bovendien gericht zijn tot het kind en dient aan te sluiten bij het talig functioneren van het kind. Dit geeft het kind de mogelijkheid om de betekenis achter de woorden, zinnen, … te ontdekken. Indien het taalaanbod niet aan deze criteria voldoet kan dit moeilijkheden veroorzaken bij het verwerven van een tweede taal (T2).We kunnen ons de vraag stellen of het dan zo’n goed idee is om allochtone ouders thuis het Nederlands te laten. Bovendien bestaat de kans dat de ouders het Nederlands niet op een hoogniveau beheersen waardoor het kind taalfouten kan imiteren.
Waarom beide talen stimuleren in een Nederlandstalig onderwijssysteem in Vlaanderen?
Algemeen is het zo dat het tweede-taalleren voortbouwt op de fundamenten van de eerste taal: interdependentie-hypothese. Deze hypothese houdt in dat wanneer er voldoende motivatie en voldoende expositiemogelijkheden tot de tweede taal aanwezig zijn, de tweede taal beroep zal doen op het niveau van ontwikkeling van de moedertaal. Kortom: hoe hoger het niveau van ontwikkeling van de moedertaal, hoe beter het Nederlands zich zal ontwikkelen. Deze beïnvloeding wordt ook ‘transfer’ genoemd.  Deze ontstaat op basis van de gelijkenissen en de verschillen tussen de beide talen.
Zowel positieve als negatieve transfer kunnen zich voordoen. Positieve transfer houdt in dat de spreker de regels van de moedertaal juist zal toepassen in de tweede taal. Bij negatieve transfer zal het toepassen van regels in de tweede taal foutief zijn. Dit houdt in dat hoe meer de talen van elkaar verschillen, hoe groter de kans is op een moeilijke verwerving van de tweede taal (het Nederlands). Hierdoor is het mogelijk om op basis van de structurele verschillen, van de moedertaal en het Nederlands, te voorspellen in welke mate men moeilijkheden kan verwachten in het Nederlands. Wij krijgen zo de kans om te voorspellen welke kinderen mogelijks moeilijkheden zullen ondervinden in het Nederlands. We kunnen met ander woorden vroeger ingrijpen en de negatieve gevolgen beperken.
 
Het probleem is dat er geen onderzoeksinstrumenten bestaan die de tweetalige ontwikkeling correct in beeld brengen.. De combinatie van talen, het aantal talen, het kwaliteit van het taalaanbod, … zijn zeer uiteenlopend dat het ontwikkelen van betrouwbare onderzoeksinstrumenten onmogelijk lijkt. We dienen op zoek te gaan naar een alternatief die de logopedisten instaat stelt om nauwkeurig de talen te onderzoeken.
Het doel van dit onderzoek is dan ook om een basis te leggen voor het ontwikkelen van een gestandaardiseerde methode om de analyse van spontane taal bij successief tweetalige kinderen mogelijk te maken. We hebben ook aandacht voor de normale tweetalige ontwikkeling met de typerende tendensen (ontwikkelingsfouten die normaal zijn voor de leeftijd).
De onderzoeksgroep bestond uit vijf successieve kleuter (Berbers-Nederlands) van gemiddeld 4;4 jaar. Aan de hand van een gestructureerde situatie lieten we de kinderen spontaan vertellen in beide talen. We gingen vervolgens de verhalen (uitingen van de kinderen analyseren. We hebben normale successieve tweetalige kinderen getest om zo mogelijke samenhang (normale foutenpatroon) te kunnen beschrijven.
We kwamen tot de conclusie dat een spontane taalanalyse heel wat informatie kan bieden. De taalfouten kunnen een uiting zijn van een onderliggende taalstoornis of kunnen gerelateerd zijn aan de tweetalige opvoeding. Bij dit laatste kan er sprake zijn van interferentiefouten waarbij het toepassen van regels uit de moedertaal in het Nederlands foutief gebeurd. Op basis van de spontane taalanalyses merkten we terugkerende taalfouten. Aan de hand van de structurele verschillen tussen het Berbers en het Nederlands waren we instaat om die fouten te verklaren. Alle kleuters maakte dezelfde fouten: we zagen duidelijk een foutenpatroon dat we konden verklaren vanuit de structuur van het Berbers. Net als eentalige (Nederlandstalige) kinderen maken ook tweetalige kinderen taalfouten, dat is nu eenmaal normaal aan het ‘leren van een taal’. We besluiten dat het foutenpatroon die we beschreven behoort tot de normale tweetalige ontwikkeling. Dit betekent dat indien allochtonen kinderen taalfouten maken, deze niet altijd afwijkend zijn. Als opvoeders en hulpverleners (logopedisten, leerkrachten, ouders, …) dienen we ons bewust te zijn van de normale tweetalige ontwikkeling om het kind zo goed mogelijke te stimuleren en de beste kansen te bieden. We brachten de normale tweetalige ontwikkeling in beeld maar concrete informatie omtrent afwijkende tweetalige ontwikkeling ontbreekt nog. Het mag duidelijk zijn dat ‘onderzoek naar tweetaligheid’ nog in kinderschoenen staat.
 
We hopen dat de bevindingen uit dit onderzoek enige bijdrage kunnen leveren aan het uitwerken van een diagnostische batterij voor tweetalige kinderen met aandacht voor beide talen.
 
 
Katiba Tabaouni

Download scriptie (330.29 KB)
Universiteit of Hogeschool
Thomas More Hogeschool
Thesis jaar
2009
Kernwoorden