Japan and the IWC: Investigating Japan's Whaling Policy Objectives

Judith
Wouters

 

Tijdens de piek van de walvisjachtindustrie (ongeveer tussen 1930 en 1965) werd een gemiddelde van 30.000 walvissen per jaar gedood voor gevarieerde doeleinden. Als gevolg van deze exploitatie werden verschillende walvissoorten met uitsterven bedreigd.

Maatschappelijke aandacht voor bedreigde walvissenpopulaties is nooit groter geweest dan in de jaren '70 van de vorige eeuw. 'Save the Whales' is een slogan die rond deze tijd ontstaan is, en non-gouvernementele organisaties (NGO's) zoals Greenpeace en WWF verworven hierdoor hun bekendheid. Mede dankzij de publieke belangstelling voor de problemen waar de reuzen van de zee mee te kampen kregen, werd in 1982 het moratorium voor de commerciële walvisvangst doorgevoerd. Deze beslissing, die genomen werd door de lidstaten van de Internationale Walvisvaartcommissie (IWC), bracht met zich mee dat vanaf 1986 geen enkel land dat zijn akkoord gaf voor het moratorium nog op walvissen voor commerciële doeleinden mocht jagen. We vermelden hier expliciet landen die hun 'akkoord' gaven voor het besluit. Deze internationale organisatie ontstond in 1946 als uitvoerend orgaan van de Internationale Conventie voor de Regulering van Walvisjacht (ICRW) die tot doel had de door overmatige walvisjacht bedreigde walvissenpopulaties te beschermen tegen verdere exploitatie. In de IWC kunnen lidstaten bezwaar tekenen tegen beslissingen en moeten zij deze bijgevolg niet naleven. In 1982 deden Japan, Noorwegen, Peru en de Sovjet-Unie het laatste. Maar al in 1983 trok Peru zijn bezwaar in en in 1986 deed Japan hetzelfde tengevolge van druk van de IWC en de Verenigde Staten. Op dat moment was Japan immers de lidstaat die verantwoordelijk was voor het grootste aantal bejaagde walvissen onder de door de IWC beschermde soorten.

Maar al snel bleek dat Japan niet van plan was haar walvisjachtoperaties volledig op te geven. In hetzelfde jaar dat Japan officieel haar bezwaar tegen het moratorium introk, startte het haar 'wetenschappelijke' walvisjachtprogramma. Het moratorium is een verbod op commerciële walvisjacht, maar verbiedt niet wat Artikel VIII van de Conventie beschrijft als walvisjacht met wetenschappelijke doeleinden. Sinds 1987 jaagt Japan onophoudelijk op walvissen met Artikel VIII van de Conventie als legale verdediging. Sinds 1987 zijn reeds meer dan 10.000 walvissen gestorven ten gevolge van de zogenaamd 'wetenschappelijke' walvisjachtpraktijken van Japan. De meerderheid daarvan zijn dwergvinvissen, maar ook meer bedreigde soorten zoals gewone vinvissen, noordse vinvissen, Bryde-walvissen en potvissen worden jaarlijks meer geviseerd.

Japan krijgt veel kritiek te verduren voor deze praktijken. Volgens anti-walvisjacht NGO's zoals Greenpeace, Sea Shepherd en het Internationale Fonds voor Dierenwelzijn (IFAW) zijn Japans activiteiten louter commerciële walvisjacht in vermomming van wetenschappelijk onderzoek. Japan, of meer specifiek het Japanse Instituut voor Onderzoek naar Walvisachtigen (Engels: Institute for Cetacean Research, ICR), heeft nog nagenoeg geen wetenschappelijk relevante resultaten geproduceerd en heeft ook maar zeer weinig wetenschappelijke papers met peer review gepubliceerd. De hamvraag is dan: waarom blijft Japan na talloze verzoeken van zowel binnen als buiten de IWC om haar walvisjachtoperaties stop te zetten, koppig verder jagen voor zogezegde wetenschappelijke doeleinden? Het beantwoorden van deze vraag werd het onderwerp van mijn thesis met als titel “Japan and the IWC: Investigating Japan's Whaling Policy Objectives.”

 

Maar hoe pak je zo'n grote en brede vraag aan? Walvisjacht is natuurlijk een verhaal over economie, maar het is zeker ook een verhaal waar politieke, sociale, antropologische en ethische aspecten bij komen kijken. Ik besloot om de lezer eerst thuis te laten voelen in de wereld van de IWC. Daarom gaf ik in een eerste hoofdstuk de lezer een introductie op het ontstaan en de werking van deze organisatie. Nadien vond ik het noodzakelijk om de lezer in te leiden in de geschiedenis van de Japanse walvisvaart. In Japan heeft de mens-walvis relatie immers een lange geschiedenis. Na in een derde hoofdstuk de interactie tussen de IWC en Japan sinds de toetreding van Japan in 1951 besproken te hebben, diepte ik in een volgend hoofdstuk de verschillende actoren van zowel de pro- als anti-walvisjachtbewegingen in Japan uit. Deze actoren zijn zeer gevarieerd. Naast de overheid en NGO's spelen ook wetenschappelijke instellingen, de bedrijfswereld en opiniepolls een belangrijke rol. Om de thema's die NGO's bezighouden in de sfeer van de Japanse walvisvaart beter te begrijpen, stelde ik een enquête op die moest nagaan in een eerste plaats hoe anti- en pro- walvisjacht NGO's staan tegenover (Japanse) walvisjacht, tegenover de IWC en de ICRW, maar ook tegenover elkaar. Denken zij dat er een compromis mogelijk is voor het walvisjachtdebat? Denken zij van elkaar dat ze betrouwbare informatie vrijgeven? Uit de resultaten van deze enquête bleek dat er veel wantrouwen bestaat tussen niet enkel anti- en pro- NGO's onderling, maar ook tegenover overheden en overheidsinstellingen.

Ten slotte zette ik in een laatste hoofdstuk zette ik de mogelijke redenen waarom Japan geen einde wilt maken aan haar walvisjachtcarrière op een rijtje. Eerst bekeek ik of de industrie nog winst maakt; dat zou immers een gegronde reden zijn voor Japan om de walvisvaartindustrie verder te zetten. Uit cijfers van het ICR bleek echter dat Japan momenteel grote verliezen maakt. De nationale markt voor walvisvlees is geslonken en de kosten zijn vergroot. Deze verliezen zullen bovendien nog vergroten de komende seizoenen. Enerzijds omdat het moederschip aan het einde van haar leven komt en door een beslissing van de Internationale Maritieme Organisatie (IMO) zal vervangen moeten worden door een laag diesel-verbruikend schip. Anderzijds omdat de Japanse overheid haar budget verdriedubbeld heeft om zogenaamd 'eco-terrorisme' activiteiten door de anti-walvisjacht NGO Sea Shepherd aan banden te leggen in Antactica.

Na economie bleek ook cultuur niet de basis te zijn van Japans walvisvaartbeleid. Japan durft wel eens haar walvisvaartindustrie te verdedigen met het argument dat de consumptie van walvisvlees en het jagen op walvissen zelf belangrijke elementen zijn van de Japanse cultuur. Dit zijn echter zeer lokale tradities beperkt tot een aantal visserdorpjes en pas wijdverspreid na de Tweede Wereldoorlog. Bovendien zijn er in Japan ook gemeenschappen waar walvissen als goden aanbeden worden of waar zij gebruikt worden voor een efficiëntere visvangst. Eerder dan dat cultuur een argument zou zijn om de Japanse walvisjacht voort te zetten, blijkt uit onderzoek dat cultuur door de Japanse overheid naar voren wordt geschoven om nationalistische gevoelens bij de bevolking te creëren en zo steun te krijgen voor haar walvisjachtbeleid. Zo blijven voedselzekerheid en politiek over als oorzaak voor het gevoerde beleid. Het is belangrijk voedselzekerheid in deze context te bestuderen want Japan is als eiland zonder veel natuurlijke hulpbronnen zeer afhankelijk van de zee en al wat die te bieden heeft. Dat Japan een groot aandeel in de wereldwijde overbevissing heeft, was niet het onderwerp van mijn eindwerk, maar er is wel een correlatie te vinden. Japan vreest namelijk dat het IWC moratorium wel eens als voorbeeld zou kunnen dienen voor maatregelen in de visserij, zoals een verbod op het bejagen van bepaalde soorten tonijn. Bovendien zou een halt achter de Japanse walvisjacht betekenen dat er weer een bron van voeding voor het Japanse publiek verloren gaat. Geen wonder dus dat het Japanse Agentschap voor Visserij hier op z'n minst weigerachtig tegenover staat. Echter volgens de conclusie van mijn eindwerk is de voornaamste reden dat Japan haar walvisjacht niet wil opgeven van politieke aard. Het Agentschap voor Visserij heeft de volledige jurisdictie over de Japanse walvisjacht en heeft maar liefst zes incentieven om achter het tot nu toe gevoerde beleid te blijven staan: een wetenschappelijke (1) en legale (2) basis voor duurzame walvisvangst; (3) de vrees dat het einde van de walvisvangst een daling van het budget, het aantal posten en de politieke macht van het Agentschap zal inhouden; (4) de hoop dat het voortzetten van de industrie deze politieke macht verder kan versterken; (5) de vrees dat het IWC moratorium een overloop-effect heeft op andere organisaties die het management van zeebronnen regelen; en (6) de kritiek van westerse landen op Japan voor het eten van walvisvlees, wat Japan beschouwt als 'cultureel imperialisme'.

 

Download scriptie (4.88 MB)
Universiteit of Hogeschool
KU Leuven
Thesis jaar
2009