Wat gedaan wanneer mijn ‘top manager’ niet meer sturen wil?

DORIEN
DE WILDE
  • LAURENCE
    MAGERAT
  • NICOLE
    SENDEN

 

Wat gedaan wanneer mijn ‘top manager’ niet meer sturen wil?

Over executieve functies in een revalidatiecentrum.

D. De Wilde

Inleiding

Vele mensen krijgen op een bepaald punt in hun leven onverwacht te maken met een hersenletsel. Het overkomt henzelf of iemand uit hun omgeving. De gevolgen van een hersenletsel zijn individueel bepaald en dus niet alleen afhankelijk van de aard en lokalisatie van het letsel, maar ook van de persoonlijkheid en de vaardigheden van het individu.

 

Bij een hersenletsel is er vrijwel altijd sprake van meer dan één gevolg of elkaar overlappende gevolgen. Elsa van Schouwen (2007) deelt deze op in fysieke veranderingen, cognitieve problemen, psychosociale problemen en executieve problemen. Deze ruwe indeling zorgt ervoor dat de mogelijkheden en beperkingen van de cliënt apart bespreekbaar worden. Om een goed beeld te krijgen van de cliënt is het belangrijk om naast het afnemen van testen ook observaties uit te voeren tijdens betekenisvolle activiteiten voor de cliënt. 

 

Zo is de volgende onderzoeksvraag ontstaan: “Welke invloed hebben functionele activiteiten op executieve disfuncties bij cliënten in een revalidatiecentrum?”

Executief functioneren

Executieve functies kunnen samengevat worden als complex gedrag, in relatie tot de omgeving en persoonlijke doelen van iemand. Het zijn vaardigheden die nodig zijn bij de planning, uitvoering en controle van niet-routinematige activiteiten. Zij hebben een algemene coördinerende en controlerende functie tijdens het optreden van andere cognitieve processen, zoals aandacht, visuele verwerking, informatieverwerking en geheugen. (Malia & Brannagan,2005)

 

 

Figuur 1: driehoek hiërarchie (Malia & Brannagan,2005)

Elsa van Schouwen (2007) vergelijkt de executieve functies ook met de topmanagers van alle andere cognitieve functies.

 

De grote verscheidenheid aan indelingen maakt het moeilijk om een sluitende, wetenschappelijke structuur te presenteren. Ik heb mij gebaseerd op de visie van Elsa van Schouwen omwille van de toegankelijke terminologie en de eenduidige definities.

 

Door op voorhand éénduidige definities op te stellen, spreekt iedereen binnen een team dezelfde taal. Bovendien bieden zij een handige leidraad voor het interpreteren van observaties.

 

Assessment

Aan de hand van vragenlijsten, interviews en functiegericht assessment kan het team een globaal beeld schetsen van de cliënt. De ergotherapeut kan daarbij aansluitend een beter idee krijgen met welke problemen de cliënt in de toekomst tijdens het dagelijks handelen geconfronteerd zal worden a.d.h.v. ongestructureerde, functionele taken (Vanzeir, 2006).

 

Enerzijds beschikt de ergotherapeut dus over een goede achtergrondkennis m.b.t. basis theorie over de opbouw en de werking van het zenuwstelsel en het executief functioneren. Anderzijds is hij gericht op het dagelijks handelen van de cliënt. Zo zorgt de ergotherapeut voor de link tussen de theoretische deskundigheid en het dagelijks leven van de cliënt, wat een meerwaarde betekent binnen het behandelteam.

 

Behandeling

Het doel van de therapie is het verbeteren van de vaardigheden om alle dagelijkse handelingen weer te kunnen uitvoeren. De therapie bevat educatie, het opnieuw leren van vaardigheden, het leren om interne en externe strategieën toe te passen en functionele activiteitentraining. (van Schouwen, 2007)

 

Deze theorieën vormen de basis een gebruiksklaar activiteitenboek samen te stellen bestaande uit cliëntvriendelijke educatiefiches en individueel aanpasbare activiteitenfiches.

 

Educatiefiches

De educatiefiches zijn een begrijpbaar en toegankelijk schema geworden, waarvan de inhoud globaal gezien overeenkomt met de realiteit.

 

 

Figuur 2: voorbeeld educatiefiche (De Wilde, 2009)

 

Neem nu als voorbeeld het oversteken van een drukke baan. De aandacht gaat dan vooral uit naar de eerste auto’s die naderen en het zebrapad. Als men de belangrijkste informatie interpreteert, wordt een antwoord gezocht op volgende vragen: Hoe snel rijdt de auto? Hoe ver is hij nog? etc. Is deze informatie bekend, dan wordt nagegaan hoe de persoon het de vorige keer in deze situatie aangepakt heeft. Vanuit het geheugen weet men dan dat het de vorige keer nipt was. Op basis van deze informatie kunnen de executieve functies beslissen of je gaat oversteken of niet. Hier zou het besluit kunnen zijn dat je het nog net haalt als je snel overloopt. Niet alleen de beslissing (oversteken) is dus belangrijk maar ook de wijze waarop de beslissing uitgevoerd wordt (snel oversteken).

 

Activiteitenfiches

De activiteitenfiches zijn dan weer opgebouwd naar het voorbeeld van Malia (2000). Zo krijgt de therapeut bij iedere activiteit een fiche met daarop het algemeen doel van de activiteit, de instructies die gegeven kunnen worden voor de uitvoering van de activiteit, de benodigdheden en enkele variatiemogelijkheden.  De cliënt krijgt een fiche met een omschrijving van de opdracht, de voorbereiding, een tip en de evaluatie.

 

Aan de hand van een evaluatieformulier kan een globaal beeld gevormd worden over de uitvoering van de activiteit. Het bevat de scores die de cliënt en de therapeut geven vooraf en na de activiteit. Naast deze algemene score is de therapeut ook in staat om de uitvoering van de activiteit te verwerken in een observatielijst. Deze lijst is analoog opgesteld aan de neuropsychologische observatielijst die reeds gehanteerd wordt in De Mick.

 

Besluit

Het activiteitenboek is een goed hulpmiddel om op een relatief eenvoudige manier ongestructureerde taken aan te brengen en te observeren.  Het is natuurlijk de kunst om de functionele activiteiten goed af te stemmen op het concreet en individueel toekomstperspectief in onderling overleg.

 

Door verschillende activiteiten te laten uitvoeren, kan je als therapeut een veelzijdig beeld krijgen van de cliënt. De activiteiten brengen lang niet altijd de gewenste verbetering tot stand, maar omdat de activiteiten zo dicht aansluiten bij het dagelijks leven, bieden ze een goede leidraad om in te schatten hoeveel en welke hulp de cliënt nodig zal hebben als hij op dat moment naar huis gaat. Dit stelt ons in staat om een goede doorverwijs- of ontslagregeling op te stellen naar de toekomst toe.

 

Referenties

De Wilde, D. (2009). Wat gedaan wanneer mijn ‘top-manager’ niet meer sturen wil?, Eindwerk opleiding Ergotherapie, Merksem: Artesis Hogeschool Antwerpen.

 

Malia, K. B., Bewick, K.C., Raymond, M. J., Bennet, T. L. (2000). Executive Functions Therapist and Client Workbooks: Cognitive Strategies and Techniques for Brain Injury Rehabilitation., United States of America: Pro-ed.

 

Malia, K., Brannagan, A. (2005). How to do Cognitive Rehabilitation Therapy. A Guide for All of Us, Surrey: Brain Tree Training.

 

Sohlberg, M. M., Mateer, C.A. (2001). Cognitive Rehabilitation: An integrative Neuropsychological Approach, New Yord: Guilford Press.

 

van Schouwen, E. (2007). Introductie in de cognitieve revalidatie. Hersenwerk, Enkhuizen.

 

Vanzeir, A. (2006). Cognitieve Revalidatie, Eindwerk opleiding Ergotherapie, Geel: Katholieke Hogeschool Kempen.

 

 

Download scriptie (3.96 MB)
Universiteit of Hogeschool
AP Hogeschool Antwerpen
Thesis jaar
2009
Thema('s)